Mijn kinderjaren in Kerkom (3)

Het Hof ten Male en zijn bewoners

Meer dan de school bepaalt, naast ons gezin zelf natuurlijk, de plaats waar ik woon mijn kindertijd: het eeuwenoude Hof ten Male, dat eruitziet zoals het in de tweede helft van de negentiende eeuw werd herbouwd. Het is het erfgoed van mijn grootmoeder Celestine, weduwe van Arthur Wera, en haar familie Fets. Vandaar dat het hof ook ‘Hoeve Fets’ wordt genoemd; voor de Kerkommenaren zijn wij die ‘van Fetses’.
De vierkantshoeve, met rond 1950 in het midden van het erf nog de mesthoop, is omgeven door moestuin en boomgaard, struiken, bomen en hagen (vooral meidoorn), grachten en een beek (Kortbeek of Malendriesbeek genoemd), een wilgenbosje, weiden en akkers. Ze vormt in het gehucht Malendries een waar eiland. Een gekasseid wegje brengt je tussen hagen, hazelaars en jasmijnstruiken van de straat naar de ijzeren toegangspoort (de ‘grille’). Daar kan het ’s avonds verdraaid donker zijn, wat mij met ingehouden adem tot lopen aanzet.
Voor mij is het hof als een wereld zo groot om in te leven. Van daaruit kan ik met mijn broers, vooral tijdens de lange zomer, op verkenning gaan.

Als kind weet ik dat na de bevrijding van België mijn nog jonge oom Albert (1916-1944) en mijn grootvader Arthur Wera (1872-1945) snel na elkaar op het hof stierven. Met Allerzielen bid ik in de kerk en op het kerkhof al ‘persjoenkelend’ voor hun zielenheil. Beide Wera’s zijn gemeentesecretaris geweest, en Arthur ook ‘herenboer’, die met paard en koets zijn akkers opzocht – ik liet me vertellen dat hij nooit een schop in zijn handen heeft gehad. Na hun overlijden bleven twee vrouwen, mijn grootmoeder Celestine en haar dochter Paula, alleen op de boerderij achter, en dat kon blijkbaar niet. Papa en mama, Jef Ulens en Maria Wera, verlieten daarom Binkom (waar ze sinds hun huwelijk samen met mijn grootouders Ulens woonden) en verhuisden met hun twee jonge zoontjes in augustus 1946 naar Kerkom. Drie zonen en een dochter komen er daar later nog bij. 

Papa is een eerder zachtaardig persoon, die zich goed voelt in zijn gezin. Hij is ambtenaar in Brussel en door de zesdaagse werkweek en het woon-werkverkeer veel afwezig. Als hij ’s avonds niet op het gewone uur thuiskomt, vraagt mama ons achteraan de boerderij te kijken of hij met zijn fiets al te zien is op de veldweg die vanuit Butsel komt. Zelfs tijdens een paar vakanties kan papa maar weinig met ons spelen omdat hij moet studeren voor examens op zijn werk. Wel helpt hij ’s avonds of op zondag bij huishoudelijke taken, zoals ons wekelijks bad in de metalen wasteil (bij goed weer buiten). Als ik mijn jonge papa voor de geest haal, zie ik hem evenwel het meest in relatie tot de Volkswagen die hij in 1950 kocht – of was het 1951? – en de uitstappen die we ermee maakten, bijvoorbeeld naar onze grootouders Ulens in Binkom.

Mama is trots op haar kinderen en zet zich er graag voor in. Zij is het hart en de rots van ons gezin. Op 15 augustus plukken we voor haar veldbloemen: O.L.V.-Hemelvaart, Mariadag, Moederdag … Het huishouden is voor mama wel een hele zorg, ook omdat de hoevewoning weinig of geen modern comfort biedt. Daarbij komt nog dat zij gekweld wordt door de angst dat de ziektekiemen waaraan haar broer Albert stierf, er zouden voortleven. De ziekte (meer dan waarschijnlijk longtuberculose) krijgt geen naam en de ons verschafte uitleg is vaag. Enkele kamers en andere ruimtes zijn hoe dan ook voor allen afgesloten, verboden terrein. Ik aanvaard het als een feitelijkheid, ook al had ik graag eens rondgeneusd in of zelfs gebruikgemaakt van al die ‘verloren’ vertrekken.
Ik las dat men in die jaren dacht dat de tbc-bacterie kon voortleven in onder andere textielstoffen.

Grootmoeder Celestine is een lief mens, maar ze oogt oud en zwak. Het vroegtijdige overlijden van haar enige zoon viel haar zeker zwaar. Moeke helpt wat bij het eten maken, zit vaak aan de Leuvense stoof in de keuken of bij goed weer buiten in een rieten zetel. Later, bij mijn stamboomonderzoek, vond ik dat ze op twaalfjarige leeftijd in Lubbeek (op de huidige hoeve Van Kelecom) haar beide ouders op veertien dagen tijd verloor, waarna zij door haar ongetrouwde oom Judocus Fets op het Hof ten Male werd opgevangen. Las ik weemoed, stil verdriet en berusting van haar gezicht af?

Tante Paula is een aangename huisgenoot. Zij kan boeiend oude verhalen vertellen, zoals dat van de Blauwschuurhoeve in Bierbeek. Als ‘vrouw van de wereld’ heeft ze aandacht voor wat mooi is en reist ze soms naar de ‘grootstad’, vanwaar ze luxe-snoepjes meebrengt. Pas later kom ik te weten dat die stad Leuven is, waar ze zich voor haar huidziekte laat behandelen. Meer dan goed is heeft tante het soms psychisch moeilijk, en dat zet voor mij een domper op sommige uren en dagen; ik begrijp haar gedrag niet echt.
Fysieke kwalen als psoriasis zouden soms verantwoordelijk kunnen zijn voor het ontstaan van psychische problemen. Hierbij moeten we er ook rekening mee houden dat jonge mensen met bepaalde ziektes vroeger vaak binnenshuis werden gehouden en onvoldoende ontplooiingskansen kregen.

Een boerderij met pensioen, zo ligt het Hof ten Male er in de jaren vijftig van de vorige eeuw bij. Een echte boer, laat staan een herenboer, leeft er niet meer. De akkers zijn verpacht. De grote, machtige schuur, waarvan de nok van het dak zo hoog is, herbergt balen stro die er blijkbaar voor eeuwig zullen blijven liggen. Hier en daar stoot je op oude werktuigen, en zelfs op een koets. De veestapel beperkt zich tot een koe, een varken, een schaap, een geitje, kippen en konijnen. De angstige kreet van het laatste varken dat op het ‘geleig’ onverdoofd wordt geslacht, gaat door merg en been.
Konijnen kweken is onze hobby – of gebeurt die voortplanting vanzelf? Terug thuis van school kijken we vlug in het karrenhuis of ze al gejongd hebben. Op een bepaald moment tellen we er een vijftigtal. Het teveel aan konijnen, zoals ook dat van Engelse haantjes, verdwijnt achter onze rug om naar de buurt. Die haantjes, zo vernemen we, groeien als kraaiers in zangwedstrijden zelfs tot prijsbeesten uit, maar als ze falen wordt hun de nek om gedraaid.
Broer Albert houdt op de zolder boven de koeienstal enkele tortelduiven. En op de hoge daken strijkt op zondagavond soms een verdwaalde of vermoeide reisduif neer. Die fascineert me: Waar komt ze vandaan en waar hoort ze thuis? Waarom landt ze juist hier? Kan ik ze met eten naar beneden lokken? Zal ze nog vertrekken? De volgende morgen zie ik de duif niet meer terug.
Een hoeve kan niet zonder katten, muizen vangen is er hun gewaardeerde taak. Als hun aantal evenwel zelfs boerderijnormen overschrijdt, moeten we allen in de woonkamer blijven en komt buurman Jean, de man van Maria ‘van Varlowies’, met geweer op het erf. De schoten, met een harde knal tussen de gebouwen, missen nooit hun doel, ook al draagt de schutter dikke brillenglazen.

 

Paula, Albert en Maria Wera (v.l.n.r.)
Maria Wera (mama, rechts) met broer Albert en zus Paula.

 

8e Hof ten Male 600 dpi
Het Hof ten Male rond 1940. Rechts bevindt zich het woonhuis en de paardenstal, achteraan de schuur; grotendeels verborgen achter de bomen staan aan de linkerkant koeienstal, karhuis en kippenhok, vooraan links de varkensstal en rechts een tweede karhuis. Langs de straatkant zie je rechts het Onze-Lieve-Vrouwekapelletje.

 

Mijn kinderjaren in Kerkom (2)

Derde, vierde en vijfde leerjaar

In september 1952 verhuis ik voor mijn derde leerjaar naar een ander schoollokaal, bestemd voor de klas van meester Laermans (Julien, onderwijzer van 1926 tot 1960).
In de lade van zijn lessenaar heeft deze meester een lange, zwarte fluit zitten. Als hij op zaterdagnamiddag het muziekinstrument ter hand neemt, weten we dat de zesdaagse schoolweek er bijna opzit. Het betekent evenwel niet dat de schooldagen me zwaar vallen, het tegendeel is waar. De dag steekt goed in elkaar, met de verschillende vakken, de speeltijden, de lange middagpauze thuis, de tochtjes met de fiets naar school en terug. In de klas heerst een ontspannen studiesfeer, die me ligt. Ik voel me er geborgen en gelukkig.

Wat na een tijdje toch gaat vervelen zijn de spreekbeurtjes op maandag. Iedere jongen moet dan het relaas van zijn zondag brengen. De inhoud ervan komt steevast op het volgende neer: ‘Het was zondag. We stonden op en aten iets. We gingen naar de mis en daarna speelden we een beetje. Het was middag en we aten. Dan speelden we nog een beetje. Toen was het avond, we aten pap en gingen slapen.’ Daarbij geeft de meester nooit een opmerking. Didactisch-pedagogische strategie of laat hij het over zich heen gaan? Net als een paar andere leerlingen voel ik me verplicht af en toe wat variatie in mijn voordracht te brengen. Maar mag ik wel vertellen dat ik een ijsje kreeg of dat we met de auto naar mijn Binkomse grootouders reden? Wil of moet de meester dat wel weten, en hoe zullen de andere jongens, die geen ijsje kregen of thuis geen auto hebben, zich daarbij voelen? Ergens weet ik immers dat mijn familie tot de ‘boerenadel’ van het dorp behoort, maar evenzeer besef ik dat die kennis mijn omgang met anderen niet mag beïnvloeden. Het zadelt me op met een permanent gevoel van voorkomend- en terughoudendheid. Dat stond mijn vrije, spontane ontwikkeling ernstig in de weg, zo stelt het de wetenschap vandaag beslist.

Midden in het klaslokaal van meester Laermans bevindt zich de kachel door een lange buis verbonden met de schouw en daaromheen staan de drie rijen banken van het derde, vierde en vijfde leerjaar. Veel persoonlijke, zelfstandige opdrachten maken de graadklas werkbaar.
Na mijn derde leerjaar mag, of moet ik, van de eerste naar de derde rij aan de vensterkant verhuizen. Met andere woorden, ik sla, ongevraagd, het vierde leerjaar over. Eind september echter krijgt de school de inspecteur op bezoek, die de meester voor een gesprek mee naar buiten neemt. Als beide heren terug binnen zijn, wordt me gevraagd om op de middelste rij te gaan zitten, bij mijn leeftijdsgenoten van het vierde leerjaar. Ik voel me bekeken en wat verveeld, maar stel er, volgzaam als ik ben, geen vragen bij. Had mijn uiteindelijk afgevoerde promotie minder met mijn IQ te maken dan met een herschikking van de leerlingen om ook de derde graadklas voldoende te bevolken?

Tijdens de speeltijd wandelen de drie meesters naast elkaar in het midden van de speelplaats, van de ene naar de andere kant. Zo surveilleren ze, met een onverstoorbare ernst. De algemene orde en rust wordt moeiteloos gehandhaafd. Op een dag doet zich echter een voor mij opvallende gebeurtenis voor. We staan in de rij om de school te verlaten, waarop een oudere leerling het op een lopen zet en zigzagsgewijs wordt nagezeten door twee normaalschoolstudenten, die stagelopen. Ging de jongen in de fout of wordt hij ten onrechte achtervolgd? Betekent dit een ondermijning van de autoriteit van de meesters? Ik kijk verontrust naar wat zich afspeelt, want ik voel het aan als een gewelddadig incident dat niet thuishoort in onze school.
Later vernamen we dat de twee voornoemde studenten, zonen van het schoolhoofd, met hun auto verongelukten. Enkele jaren geleden stond ik voor hun graf op het Kerkomse kerkhof, en dat voorval in de school kwam me toen opnieuw voor de geest.
Een ander incident speelt zich een tijdje nadien juist buiten de schoolpoort af. Een jongen wordt door een paar mannen in de koffer van een auto gegooid en de chauffeur rijdt er lachend mee rond. Ik vind het een wrede behandeling van een medeleerling en onbegrijpelijk brutaal gedrag vanwege volwassenen.


Zangstonden en schoolreizen

De kennis van het Belgisch volkslied en van Vlaamse liederen maakt deel uit van het leerprogramma van de lagere school. Daartoe komen alle Kerkomse jongens af en toe voor een zangstonde samen in de ruime hal gelegen tussen de eerste en tweede klas. Ik ervaar het als een groots moment wanneer we liederen zingen die ons een trots Vlaams-Belgisch gevoel aanmeten. Het gezang klinkt luid, roemrijke zinnen geven we ten beste: ‘De tijd spoedt heen en bakent reeds de baan … Als een wereld zo groot waar uw vlag staat geplant … ’t Zijn weiden als wiegende zeeën …’, maar ook ‘Kerkom leve lang in ons hart en zang …’
Waren die uren ook bedoeld als voorbereiding op een optreden in de feestzaal?
Hoe dan ook, tijdens een ouderdag speel ik op het podium van deze zaal mijn deel van een toneeltje, ondanks hoge koorts.
Een film die in dezelfde zaal wordt gedraaid, is voor ons dorpelingen een hele gebeurtenis. Als de eindgeneriek loopt, klinkt uit vele monden ‘Fin’ op z’n Vlaams.

Een paar keer is er ruimte voor een extrascolaire activiteit. Zo gaan we op schoolreis en kijken we bewonderend naar de gigantische waterval van Coo, waarna we huiswaarts rijden langs de ‘Barak Friture’ (sic). Ook brengen we een ‘didactisch’ bezoek aan een Coca-Cola-bottelarij in het Leuvense (gelegen aan de Diestsesteenweg in Kessel-Lo). Niet lang daarvoor, op een hete dag, parkeerde zich voor de schoolpoort een grote vrachtwagen en kregen we een flesje van de voor ons nieuwe Amerikaanse Coca-Cola-drank. Opgewarmd door de zon smaakte het me in het geheel niet lekker. Meer dan waarschijnlijk maakten gratis drankje en bezoek deel uit van een aan het Belgische onderwijs aangeboden Coca-Cola-pakket. De Lubbeekse brouwerij Van Hellemont, onze huisleverancier van tafelbier en Etma-limonade, kreeg daardoor af te rekenen met een multinationale concurrent, wat aanvankelijk nog meeviel. Ik vraag me nu wel af of het bezoek aan Coca-Cola niet op een latere datum gebeurde.

De derde klas aan de overkant van de speelplaats, met het zesde, zevende en achtste leerjaar, bereik ik niet. In de tuin van schoolhoofd Vandergeeten (Jozef, onderwijzer van 1915 tot 1960) zal ik dus als jongen van de buiten nooit praktijkles krijgen. Voor mijn zesde leerjaar ga ik immers, vergezeld van broer Albert, naar de lagere school van het college in Tienen, ter voorbereiding op mijn ‘middelbaar’. Een heel andere, hardere school dient zich aan. Mijn echte, zorgeloze kindertijd is voorbij.
Wanneer Albert en ikzelf in mei 1956 in Kerkom onze plechtige communie doen,
moeten we achteraan in de rij communicanten naar voren treden. We hebben de catecheselessen het tweede jaar immers niet gevolgd bij onze parochiepastoor maar op het college. We staan in het dorp al buitenspel, zo voel ik het tenminste aan. Later zie ik op het college ook geen Kerkomse oud-klasgenootjes terug. Die verwijdering wordt nog groter door onze verhuis naar Tienen; ik ben dan 13 jaar.

Verderop vertel ik wat meer over de tijd van overgang van Kerkom naar Tienen. Na de school presenteer ik eerst graag mijn leven in en rond onze boerderij in Malendries.

 

Kerkom, 1952-1953
De klas van meester Laermans in Kerkom met het derde, vierde en vijfde leerjaar, schooljaar 1952-1953. Mij zie je hurkend als tweede van rechts; ik zat toen in het derde leerjaar.

Mijn kinderjaren in Kerkom (1)

In 2018 publiceerde ik een boekje over mijn kinderjaren: Mijn kinderjaren in Kerkom en hun Tiense natijd. In dit en volgende berichten volgen enkele uittreksels uit dit werkje, dat oorspronkelijk vooral voor familie werd geschreven. Het brengt ons terug naar de jaren tussen 1944 en 1962.
Aanvullingen of kanttekeningen bij de herinneringen aan mijn kinderjaren zijn cursief gezet.

 

Kleuterschool

Ik sta huilend achter een deur – mijn vroegste herinnering – met hoog boven mij uit torenend een grote, zwarte vrouw, met een witte doek rond haar gezicht. Het is woensdag 1 september 1948 en de locatie is de kleuterklas van de Kerkomse vrije meisjesschool in de Kerkstraat. Met een jaar uitstel, om het avontuur samen met broer Albert (‘Bert’ in zijn volwassen leven) aan te gaan, begin ik die dag als vierjarige aan mijn kleuterschool. Zuster ‘Floreberta’ is de dienstdoende leidster van de ‘bewaarklas’. Ze blijkt een lief, ingoed mens te zijn. Toch valt de overgang van vier jaar moederlijke cocon naar de buitenwereld me zwaar.
Van geboorte is zuster Flore Huberta een Limburgse en als lid van de congregatie van de zusters van de H. Vincentius à Paulo werd ze door haar moederklooster in het verre Deinze aan het Brabantse Kerkom afgestaan voor de periode 1930-1960 – zo kom ik later te weten.

Kalmte en regelmaat moeten het samenleven in de klas doenbaar maken. In het midden van het lokaal staat een grote zandbak met allerlei figuurtjes, die blijkbaar alleen door de zuster of op haar vraag verplaatst mogen worden. Voor de schoolfotograaf vormt hij het gepaste decorum om de kleuters in beeld te brengen.
Slaaples helpt de middagmoeheid overwinnen.
Met de fiets worden we naar school en terug naar huis gebracht, een kilometer ver. We wonen naar het uiteinde van Malendries toe, dicht bij de grens met Lubbeek.

Mijn herinneringen aan mijn prille kindertijd zijn schaars en vaag. Ik was misschien een kind dat zich maar traag ontplooide. Onlangs las ik dat kleuters beter onthouden als ze geleerd worden te praten over wat ze meemaakten en aan de feiten worden herinnerd. In mijn jonge tijd, zo neem ik aan, werd er tegen kinderen gesproken, werden hun richtlijnen gegeven of verhalen verteld, maar voerden volwassenen geen echt gesprek met hen, laat staan dat om hun mening werd gevraagd.

De Kerkomse meisjesschool sloot rond 1975 haar deuren. Het gebouw staat er nog en is in gebruik door de parochie. Van een foto weet ik dat mijn jongere broer Wim daar op de speelplaats ooit een kameel beklom, in functie van de schoolfoto – dierenleed was toen nog een onbekend fenomeen.


Eerste leerjaar

In de klas heerst rust en stilte. Vooraan zit meester Herroelen (Louis, onderwijzer van 1928 tot 1960). Tegenover zijn lessenaar staan twee of drie rijen banken met de leerlingen van het eerste en tweede leerjaar. Of liet een foto dit beeld in mijn hoofd achter?
Leren lezen, schrijven en rekenen valt mee; de meester kent zijn vak en doet niets overhaast. Bovendien zijn griffel en lei verduldig.
De gemeentelijke jongensschool – zo leer ik er de eerste dagen van september 1950 – is gebouwd rondom een grote, geplaveide speelplaats met aan de ene kant twee graadklaslokalen en ertegenover het derde lokaal met de hoogste leerjaren. Naast deze laatste klas ligt de feestzaal. Rechts van de school bevindt zich het gemeentehuis met woning voor het schoolhoofd.
De fusiegemeente Boutersem sloot de school in 1971 en liet later, in 1986, de klaslokalen afbreken. Het gemeentehuis, vele jaren het bureau van gemeentesecretaris en grootvader Arthur Wera, werd aan particulieren verkocht.

Niet lang na de start van mijn eerste leerjaar, in de herfst van 1950, zit ik met mazelen thuis. Mijn drie broers delen letterlijk, fysiek mijn ziekte. Ik moet eerlijk toegeven dat ik er geen herinnering aan heb, maar weet dat mama na ons herstel van haar vier kinderen, in wintermantels gestoken, een foto nam. En dan slaat hier de twijfel toe: dateert die mooie foto uit 1950 – de datum staat op de ommekant – soms van na de verwijdering van de amandelen bij ons alle vier? Wat er ook van zij, mazelen heb ik alleszins gehad, zo lees ik in mijn ‘Gezondheidsboekje’, dat de datum ervan evenwel niet vermeldt.


Gebroken arm

Februari 1951. Ik zit op een stoel langs de wand van de woonkamer. Nee, ik sta er niet met mijn voeten op; als oudste moet ik aan mijn broers immers altijd het goede voorbeeld geven. Toch val ik naar links en mijn arm is gebroken. Pijn voel ik niet onmiddellijk, maar tot mijn verbazing maakt mijn linkeronderarm een hoek en hangt een deel ervan naar beneden.
De dorpstaxi komt mij en mama ophalen en brengt ons naar het ziekenhuis van Lubbeek. Werd hij telefonisch vanuit het buurtcafé opgeroepen of ging tante Paula, die bij ons woonde, per fiets zijn hulp in het dorpscentrum inroepen? De taxichauffeur is niemand minder dan Georges Claes, de wielrenner die een paar jaar voordien (in 1946 en 1947) tweemaal de kasseiklassieker Parijs-Roubaix won – respect. Onderweg passeren we een andere auto, het moet maar lukken. Claes stopt en maakt een langdurig praatje; de gegoeden, in het bezit van de nog schaarse auto’s, kennen elkaar. Wij wachten geduldig af, gebroken arm of niet. Het is een beeld dat nog scherp in mijn geheugen zit.

Tijdens de praktische oefeningen ter voorbereiding van mijn eerste communie zit ik met een probleem. Hoe geraak ik met mijn arm in het gips onder het witte kleed van de communiebank? De assisterende zuster is echter begripvol en helpt me.
Gelukkig kan ik wat later mijn communie doen met een bevrijde linkerarm. Hij liet het tot vandaag niet meer afweten.


Eerste communie

De lente van 1951 brengt – ik maakte er hierboven al gewag van – een kleine hoogdag: ik doe op Witte Donderdag mijn eerste communie.
‘Jan Ulens ontving voor d’eerste keer Jezus in zijn hartje op donderdag 22 maart 1951 in de kerk van de H. Martinus te Kerkom’, zo luidt de tekst van mijn communieprentje.

Voortaan zit ik op zondag tijdens de hoogmis of het lof vooraan in de kerk, op de familiestoel die op de eerste rij aan de rechterkant staat. Gebed, zang en devotie maken van mij een waar voorbeeld. De drie zusters, met hun vaste plaatsen achter mij, bejubelen me na de viering bij mama en papa. Ik ben trots, ik deed mijn plicht.

Geloof en kerk spelen een grote rol in de Kerkomse jaren vijftig van de voorbije eeuw: mijnheer pastoor (Jozef Prims, aan het hoofd van parochie van 1940 tot 1962), zon- en feestdagen, mis en lof, biecht en communie, processie, kerkhofbezoek, catechismusles, rozenhoedje, preken van paters tijdens missiedagen …
Het priesterschap lijkt voor me weggelegd. Bij onze bezoeken in Heverlee aan tante nonneke, zuster Beatrijs Ulens, vormen annuntiaten rond mij een kringetje en vragen wat ik later wil worden. ‘Pastoor’, of beter ‘priester’, is het door hen verwachte antwoord. Als dat er dan komt, gemeend of obligaat, gaan witte handen vanuit brede zwarte mouwen, vergezeld van juichkreetjes, de lucht in. Mijn vrouw Danielle merkt later op dat ik, met Maria als moeder en Jozef als vader, beter de naam ‘Jezus’ had gekregen. Met zo’n ironie (‘santo subito’…) heb ik het uiteraard moeilijk – ik was trouwens voorbestemd als Sint-Janneke.


Sint-Janneke in de processie

Was het bij het begin van mijn eerste of tweede leerjaar? Als klein ventje sta ik in de meisjesschool op een tafel terwijl mama en een zuster me ‘verkleden’. Een schapenvacht moet ik aantrekken. Ik, Jantje, ben immers uitverkozen om als Sint-Janneke de jaarlijkse septemberprocessie te openen. Een klasgenootje zal schuin achter mij schrijden als het kindje Jezus.
In het anders zo stille dorp is het die dag een hele drukte: bewegende heiligenbeelden uit de Sint-Martinuskerk, sterke boerenpaarden, versierde huisgevels met beelden en kaarsen, bloemblaadjes op straat, kijkend-biddende mensen … en ik in die plechtige omgang moedig, vereerd voorop – een ware troonopvolger van de pachter-burgemeesters Wera en Fets?

Enkele jaren geleden zocht ik tijdens de vierde zondag van september Kerkom nog eens op. De sacramentsprocessie gaat op die dag nog altijd uit. Er werd me gevraagd om een lantaarn te dragen bij het Heilig Sacrament. Ik durfde er niet op in te gaan, waar ik achteraf spijt van had.

 

St.-Martinuskerk Kerkom
Sint-Martinuskerk Kerkom

 

Familieleden aan Oude Universiteit Leuven

In de inschrijvingsregisters (matrikels) van de oude universiteit van Leuven (1425-1797)* staan de hieronder genoemde personen vermeld**. Het is niet altijd makkelijk om exact te achterhalen of het gaat om personen uit mijn stamboom.


Ulens

01-01-1684: Judocus Ulens, geboren in Attenhoven.
Was deze Judocus familie van Samuel Ulens, mijn oudst bekende voorvader, die in 1710 te Attenhoven overleed?
Andere studenten Ulens waren geboren in Sint-Truiden, Borlo en Antwerpen.


Wera

Studenten met de naam ‘Wera’ waren geboren in Leuven, Mechelen, Waver en Hoei. Ik vind ze evenwel niet terug in mijn stamboom.


Taels

31-08-1715: Ludovicus Taels, geboren in Leuven.
Mij niet bekend, maar was hij soms een lid van de familie van mijn voorouders Taels/Tuyls? Op 3 september 1698 werd in Leuven een Ludovicus Taels gedoopt, zoon van Gerardus en Petronella Schellekens, zo lees ik op internet.


De Cupere

09-11-1663: Joannes Petrus De Cupere, geboren in Leuven.
Mogelijk gaat het hier om mijn voorvader (‘jonker’ en ‘professor’), getrouwd met Anna Maria Nijs en overleden te Binkom in 1713. Maar van hem heb ik (tot hier toe) Heist-op-den-Berg als geboorteplaats. Deze De Cupere bewoonde te Binkom het Hof van Chantraine (eigendom van de Orde van Malta), destijds de grootste boerderij van het dorp; nakomelingen traden er in zijn voetsporen.

08-01-1785: Joannes Petrus De Cupere, geboren in Binkom.
Wellicht werd deze Joannes Petrus in 1761 te Binkom geboren als zoon van mijn voorouders Joannes Ferdinandus en Anna Maria Stockmans. Hij trouwde met Joanna Theresia Van Aerschot (°Wezemaal) en overleed in 1836 te Nieuwrode. Hij was toen weduwnaar en landbouwer.


Stroobants

23-11-1674: Gerorgius Stroobants, geboren in Veltem.
Mij niet bekend.

22-01-1760: Aegidius Stroobants, geboren in Bierbeek.
Meer dan waarschijnlijk werd deze Aegidius in 1740 geboren als jongere zoon van mijn voorouders Joannes Stroobants en Joanna Van den Eynde. Mogelijk werd hij priester.

24-01-1782: Engelbertus Stroobants, geboren in Bierbeek.
Mogelijk gaat het hier om Engelbertus geboren te Bierbeek in 1759, kleinzoon van mijn voorouders Joannes en Joanna Van den Eynde. Hij huwde met Catharina Elisabeth Hendrickx. Hij was pachter van het Bergenhof en burgemeester van Bierbeek, waar hij in 1818 overleed.

27-04-1793: Joannes Andreas Stroobants, geboren in Bertem.
Mij niet bekend.


Scheys

08-01-1785: Joannes Baptita Scheys, geboren in Lubbeek.
In Lubbeek vinden we een Joanna Baptista Scheys geboren in 1763 als zoon van mijn voorouders Philippus Jacobus Schijens en Anna Rens. Hij werd norbertijn van de Park-abdij en was pastoor van Tremelo, waar hij in 1853 overleed.

 



* In deze matrikels (acht boeken bewaard in het Rijksarchief in Leuven) gaat het wellicht meestal om studenten, maar ook professoren en mensen in een andere functie aan de universiteit verbonden werden erin vermeld.

** De matrikels kan je doorzoeken op de website van het Rijksarchief: https://search.arch.be. Klik op het tabblad ‘Personen’. In de kolom links vul je de naam in, en onder ‘Akte’ selecteer je in het menu met projecten ‘Matrikels – Oude Universiteit Leuven’.

Familie Wera en Wereldoorlog I

Henricus Wera (1674-1746) beschouw ik als een van mijn legendarische voorouders. Hij was in de eerste helft van de achttiende eeuw pachter van het Lubbeekse Herendaelhof, eigendom van de Parkabdij. Dankzij zijn vijftien kinderen zorgde hij, samen met zijn vrouw Catharina Schoensetters (1676?-1737), voor een uitgebreid nageslacht. Wat onbewust ging ik ervan uit dat een grote meerderheid van hen landbouwers waren, naast misschien pastoors en onderwijzers, wat uiteraard fout was.
Een tijdje geleden wees Edward (Chille) Michiels, na de lectuur van een artikel in Brabant Cronikel, me erop dat een verre nazaat van Hendrik Wera het tot stafchef van het leger bracht, luitenant-generaal Maximilien Wielemans, en dat tijdens de Eerste Wereldoorlog.

Foto Wielemans, bron Ars Moriendi
Volgen we even de ‘voorgeschiedenis’ en loopbaan van deze man.
Maximiliens moeder was Carolina Catharina Henckens; haar vader, geboren in Nederlands Limburg, was boekdrukker in Sint-Truiden en nadien in Diest. Zij had als overgrootouders Lambertus Van Weddingen en Anna Maria Wera (1707-1750), dochter van onze Lubbeekse pachter Hendrik. Hun dochter Joanna Catharina was de jongere voorouder van Maximilien.
Bij de geboorte van Maximilien was zijn vader André Félix Wielemans, generaal-majoor, in Gent gekazerneerd. Zijn vader en grootvader waren bakkers in Elsene en misschien ook in Brussel. Oudere voorouders stammen uit Hoeilaart, Diest en Tienen.
Zie voor Wielemans’ afstamming ook mijn bladzijden op: https://gw.geneanet.org/julens?n=wielemans&oc=&p=maximilianus+felix+eugenius.

Maximilianus Felix Eugenius Wielemans werd op 10 januari 1863 dus in Gent geboren, uit Brabantse ouders. Hij bouwde, naar het voorbeeld van zijn vader, een militaire carrière uit en werd luitenant-generaal. In 1913 werd hij kabinetchef van de minister van Oorlog, vanaf 6 september 1914 was hij stafchef van het Belgische leger (eerst waarnemend) en dat tot aan zijn overlijden.
Wielemans stierf op 5 januari 1917 te Houtem (bij Veurne); als oorzaken staan vermeld: longontsteking, myocarditis, Spaanse griep. Hij was toen gedomicilieerd in Elsene en weduwnaar van Angèle Blanc du Clos. De overledene werd op het kerkhof van Houtem begraven. Koning Albert was daarbij aanwezig, minister Carton de Wiart (of was het eerste minister Charles de Broqueville?) sprak de grafrede uit. De nieuwe stafchef was Louis Rucquoy.
Meer dan andere hogere militairen lijkt Wielemans begrip te hebben gehad voor de verzuchtingen van de Vlaamse soldaten tijdens de oorlog. Van een man met Vlaams-Brabantse roots zou men dat wel mogen verwachten …
(Vanaf 23 januari 1915 tot 18 oktober 1918 was het hoofdkwartier van het Belgische leger gevestigd in de pastorie van Houtem.)

Koning Albert op begrafenis Wielemans
Koning Albert op de begrafenis
Begrafenis Wielemans 2
De hulderede aan het open graf

 

 

 

 

 

 

 

Graf Wielemans 2
Het grafmonument van Wielemans in Houtem


Een andere nazaat van pachter Hendrik Wera was mijn grootvader
Arthur Wera (1872-1945)Vanaf 1900 was hij gemeentesecretaris van Kerkom; na amper twee jaar had hij zijn job als onderwijzer in Lubbeek opgegeven – een voorloper van de huidige jonge onderwijsverlaters?

Godelieve Vanzavelberg mailde me onlangs dat in het oorlogsdagboek van Alphonse Halflants, notaris en burgemeester van Lubbeek, sprake is van de gemeentesecretaris van het naburige Kerkom.

Op 9 oktober 1918 staat er geschreven: “Alhoewel de vrede op komst is, wordt ons geen enkele last bespaard. De bezettende macht gedraagt zich alsof de bezetting eindeloos zal doorgaan. De gemeentesecretaris van Kerkom werd op willekeurige wijze aangehouden en hij kwam slechts vrij na negen dagen gevangenschap. Zijn onschuld was zo klaar als de dag en de valsheid van zijn aanklagers was zo evident dat een van beiden zelf achter slot en grendel belandde.”
Daarover heb ik binnen de familie nooit iets gehoord.
(De Heemkundige Kring Libbeke wil het vermelde oorlogsdagboek dit jaar uitgeven.)

Untitled-Scanned-17
Arthur Wera (1907)

————————————————-
Bronnen:
– E-mailberichten van Edward Michiels en Godelieve Vanzavelberg.
De kwartierstaat van Lt.-Gen. Maximilien Wielemans, in: Brabant Cronikel, 2014, jg. 18, nr. 1, p.4-5.
Félix Wielemans, in : website Wikipedia.
– Websites: onroerenderfgoed.be; westhoekverbeeldt.be; dengrootenoorlog.nl.
P. Chielens en P. Trogh (red.), De geschreven oorlog. Anthologie van teksten van het front in België 1914-1940, In Flanders Fields Museum, 2016, p. 574.

Familie Ulens en Wereldoorlog I (2)

Zoals ik in mijn vorig bericht al schreef, had kardinaal Mercier, aartsbisschop en symbool van het patriottisch verzet, het plan opgevat om een groot werk te schrijven over de Belgische katholieke kerk ten tijde van de Eerste Wereldoorlog. Het boek verscheen evenwel nooit, wel bleven de verslagen bewaard die de pastoors in 1919 op vraag van Mercier over de oorlogsgebeurtenissen in hun parochie maakten. Zo bevindt zich in het archief van het aartsbisdom in Mechelen ook het verslag van de Sint-Jan-Baptist-parochie van Binkom. Het werd samengesteld, in een schoolschrift, door pastoor Armand Van Nerum (1875-1926) in samenwerking met oud-pastoor Eugeen De Bie (1834-1925) en schoolhoofd Jan Ulens (mijn grootvader). Het Binkomse parochieverslag werd samen met die van Linden, Lubbeek en Pellenberg uitgegeven in Lubbeekse Historische Tijdingen, nummer 10/2014. Voor Binkom staat daarin ook het voorafgaande verslag van pastoor De Bie van 12 maart 1915, met als titel ‘Oorlog van Duitsland tegen België (1914-1915)’.

32 - Binkom, verslag WO I (3)
Zo begint het Binkomse parochieverslag van 1919.

Toen de Duitsers in augustus 1914 oprukten zagen de bewoners van Binkom eerst vluchtelingen voorbijtrekken, velen volgden hun voorbeeld. Nadien kwamen de Duitse soldaten. Het dorp bleef gelukkig gespaard van moordpartijen, wel werden twee huizen platgebrand. In september gebeurde dat ook met de hooggelegen windmolen van Alfons Lemmens (op de Molenberg); deze molen was het werkterrein geweest van mijn voorouders langs vaderskant: Hieronijmus (1740-1783) en Petrus (1772-1838) Geens.
Binkom droeg zoals andere dorpen de lasten van de aanslepende oorlog. Het zedelijke en godsdienstige leven leed evenwel niet onder de toestand, aldus het verslag.
In 1918 zagen de bewoners het Duitse leger op de terugtocht. Drie Binkomse soldaten waren ondertussen gesneuveld.

51 - Binkom, verslag WO I (22)
De laatste bladzijde van het Binkomse parochieverslag.

Omdat Van Nerum pas in januari 1916 pastoor in Binkom werd, verwees hij later het aartsbisdom, na een vraag om bijkomende info, naar Jan Ulens, ‘een betrouwbaren man – de hoofdonderwijzer van Binckom, die mijn verslag gedeeltelijk opmiek’.
Enkele dagen later, op 13 december 1922, schreef Ulens:

“Zeer Eerw. Heer,
Ik haast met U te antwoorden. De vernietiging van den windmolen had plaats op 21 September [1914] en niet op 11n September. Als bewijs hiervan geef ik aan, dat we te Binckom op 10n, 11n, en 12n September Belgische troepen hadden, die eenen uitval deden op de statie van Thienen en de spoorlijn Leuven-Thienen. Ik denk dat men op één van die datums de Duitsche statie-oversten van Cumptich, Roosbeek heeft gevangen genomen, en daar eene brug heeft doen springen. Ik heb die Duitsers te Binckom vóór
’t gemeentehuis gezien.
Gij moogt alzoo zeker de zaak bevestigen.
Aanvaard, Zeer Eerw. Heer Deken, de verzekering mijner ware hoogachting.
Uw gansch bereidwillige,
Jan Lud[ovicus] Ulens, onderw[ijzer]”

27 - Brief Jan L. Ulens over WO I (2)
Brief van onderwijzer Jan Lodewijk Ulens (1922).

 

Familie Ulens en Wereldoorlog I (1)

Mijn grootvader Jan Ulens, die schoolhoofd was, hielp na de Eerste Wereldoorlog de toenmalige oude en nieuwe pastoor van Binkom bij het schrijven van het verslag over het wedervaren van de parochie tijdens de oorlog (gevraagd door kardinaal Mercier). Een tiental jaar geleden las ik dat verslag in het aartsbisschoppelijk archief in Mechelen, nadien werd het ook uitgegeven in Lubbeekse Historische Tijdingen.
Later vond ik ook nadere gegevens over de ramp die van mijn familie een direct slachtoffer van die Groote Oorlog maakte. De hoeve van mijn overgrootouders Ulens ging in de vlammen op.

Overgrootvader Augustinus Ulens en zijn vrouw woonden in Orsmaal langs de steenweg Tienen-Sint-Truiden; heel wat buren waren familieleden. August (de Witte), landbouwer en herbergier, was geboren in Orsmaal(-Gussenhoven) zelf op 21 juli 1844. Op 10 mei 1873 trouwde hij in Neerhespen met Elisabeth (Liske) Laudus, die in dat laatste dorp op 8 oktober 1840 was geboren. Zij kregen vier kinderen. Bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog waren ze zeventigers.

Na de Duitse inval in België op 4 augustus 1914 verliep de opmars voor de aanvallers moeilijker dan verwacht. Zo hoorde mijn generatie op school spreken over de Slag van de Zilveren Helmen: op 12 augustus hielden Belgische karabiniers-cyclisten een dag stand tegen een Duitse overmacht (met cavalerie), die uiteindelijk werd teruggeslagen. Twee dagen voordien had de slag van Orsmaal-Gussenhoven plaatsgehad, het dorp waar mijn overgrootouders woonden.

Op maandag 10 augustus vond daar in Orsmaal-Gussenhoven, gelegen op 8 km van Tienen op de steenweg naar Sint-Truiden met de brug over de Kleine Gete, een treffen plaats tussen de Duitsers en het Belgische leger (Derde Lansiersregiment bijgestaan door karabiniers en wielrijders, allen behorend tot de Eerste Legerdivisie). Het gevecht bracht geen echte winnaar voort maar betekende een oponthoud voor het Duitse leger.
De Duitsers meenden vrijschutters opgemerkt te hebben en namen weerwraak op de burgerbevolking. Ze vernielden vijftien huizen met aanpalende schuren en stallingen, die in brand werden gestoken met benzine-spuiten en kleine brandbommen. Vier inwoners lieten het leven.
Een van de platgebrande huizen was dat van overgrootvader August Ulens-Laudus (landbouwer, Steenweg nr. 5 – bron: bevolkingsregister 1901-1910). Andere vernielde huizen waren eigendom van familieleden: neef Lambert Ulens, 1842-1918 (kuiper, Steenweg nr. 2); neef Leander Ulens, 1841-1922 (beenhouwer, Steenweg nr. 3); neef Henricus Ulens 1849-1915 (rademaker, Steenweg nr. 4); schoonzuster Joanna Hayen 1857-1926, weduwe van Alfons Ulens 1840-1909 (Steenweg nr. 6); ook een Joseph Ulens zag zijn huis vernietigd.
Voor de familie Ulens begon de Grote Oorlog dus op een heel schokkende wijze.
Niet veel later ondergingen steden als Aarschot en Leuven eenzelfde lot, met veel dodelijke slachtoffers.

Overgrootvader August Ulens stierf twee jaar later, op 15 augustus 1916, in het buurdorp Melkwezer, Wellicht verbleef hij toen in de woning van zijn dochter Philomena, die getrouwd was met Ludovicus Lenaerts.

Weduwe Elisabeth Ulens-Laudus, wonende in Orsmaal-Gussenhoven, en haar nog drie in leven zijnde kinderen, onder wie mijn Binkomse grootvader Jan, kregen in 1923 van de Belgische Staat een schadevergoeding voor “den brand van huis en hoeve gelegen te Orsmael-Gussenhoven tijdens de vijandelijke bezetting”. Zij ontvingen, ter wederbelegging, de som van 21.366, 89 frank, betaalbaar de 15 juli 1923. Dat lezen we in het eindvonnis nr. 37684 van de Rechtbank voor Oorlogsschade van het Arrondissement Leuven Derde Kamer, in openbare zitting te Aarschot op 15 mei 1923, die zich baseerde op de wet van 10 mei 1919 gewijzigd door die van 6 september 1921.
Ook andere Ulensen kregen een schadevergoeding. Zo ontving Alfons Ulens, zoon van Leander Ulens-Vandermeulen, 30.749,25 frank en Leopold Ulens, zoon van Alfons Ulens-Hayen, 39.988, 69 frank.

Zoals haar man eerder overleed overgrootmoeder Elisabeth Laudus ook in Melkwezer en dat op 28 januari 1925.

 

Popp-kaart, Orsmaal met ligging vernietigde Ulens-woningen
De 19de-eeuwse Poppkaart, met de ligging van enkele van de later vernietigde Ulens-woningen langs de Sint-Truidensesteenweg in Orsmaal.

————————————————————-
Bronnen:

Eduard Van Ermen, Lubbeekse parochieverslagen1914-1918, in: Lubbeekse Historische Tijdingen, nr. 10, 2014.
Jozef Vinckx, De Duitsch-Belgischen strijd. De slag bij Orsmaal-Gussenhoven 10 augustus 1914, Antwerpen, 1920.
Ruben Donvil, De Grote Oorlog op kleine schaal. De gevechten aan de Getelinie in Oost-Brabant (1914), Davidsfonds, 2012 (deel 1: Orsmaal-Gussenhoven: de Duitsers tastten af).
Sophie De Schaepdrijver, De Groote Oorlog. Het koninkrijk België tijdens de Eerste Wereldoorlog, Antwerpen-Amsterdam, 2013.

Peter Van Assche, archivaris van de gemeente Lubbeek, deed de laatste jaren heel wat onderzoek rond de Eerste Wereldoorlog. Hij bezorgde me kopies van de verslagen van de Rechtbank voor Oorlogsschade, waarvoor dank.

Cortbeke van Skynet Blogs naar WordPress

Beste lezer

Je hoorde er wellicht al van: Skynet Blogs stopt ermee. Mijn Cortbeke-blog over mijn familiegeschiedenis bracht ik ondertussen over naar het WordPress-platform.
Het geheel van de lay-out vraagt aanpassingen. Vooral rond beeldmateriaal kwam er heel wat storende witruimte. Dat bijwerken valt niet mee, zo ondervond ik al. Mag ik de nodige tijd ervoor uittrekken?

Groeten
Jan Ulens

Overlijden Theo Ulens


Mijn goede kozijn Theo Ulens is op woensdag 1 februari 2017 overleden in het UZ Gasthuisberg te Leuven. Theo werd op 24 januari 1932 te Gelrode geboren in het onderwijzersgezin Ulens-Smits. De laatste tijd woonde hij in Aarschot.

Samen met zijn broer Jan (†27-02-2008) werkte Theo decennialang aan de Ulens-stamboom. Daarbij zocht hij persoonlijk contact met zovelen van ons. Zo werd hij een echte familieman.
Stan Ulens plaatste de gegevens van de stamboom op de Geneanet-site (123stanu). Ook ik (Geneanet julens) maakte de laatste tijd dankbaar gebruik van Theo’s genealogische werk.

Theo schonk zijn lichaam aan de wetenschap.
Op zaterdag 11 februari om 11 uur gedenken we hem in een afscheidsviering in de kerk van Gelrode.

theo ulens,overlijden,gelrode,ulens-stamboom

 

 

 

Theo Ulens
1932-2017

BLANDINA ULENS-TUYLS EN VOOROUDERS

Blandina ‘Blondine’ Tuyls was mijn grootmoeder langs vaderskant, en mijn doopmeter. Van haar kreeg ik voor mijn plechtige communie een horloge, dat mij meer dan dertig jaar bij de tijd probeerde te houden.
 
Vanuit Kerkom trokken we ’s zondags vaak naar ‘Moeke Binkom’ en haar man Jan Ulens. Zij woonden in het huis langs de Tiensesteenweg (nu nr. 82) dat ze hadden gebouwd toen grootvader in 1930 als schoolhoofd gepensioneerd werd en ze het gemeente- annex schoolhuis verlieten. Grootmoeder ervaarden we als een wijze, serene vrouw met een oprechte aandacht voor haar kleinkinderen. Zij overleed in 1968 op 91-jarige leeftijd, haar man was haar in 1954 voorgegaan. Hun graf bevindt zich op het Binkomse kerkhof aan de noordkant van het koor.
 
Jan Lodewijk Ulens was eind 1893 als jonge onderwijzer in Binkom aanbeland. Hij trouwde er Mathilde Boogaerts. Zij kregen vijf kinderen van wie er twee stierven toen ze een paar maanden oud waren. Na Mathildes overlijden hertrouwde Jan in 1907 met Blondine Tuyls. Uit dit huwelijk werden acht kinderen geboren; ook van hen overleden er twee als zuigeling. In totaal bereikten dus negen kinderen de volwassen leeftijd.
 
De Ulens-familie was afkomstig van en woonde in de streek tussen Tienen, Landen en Sint-Truiden. Jan zelf werd in Neerhespen geboren op 1 juni 1874.  Blondine was daarentegen een lid van Binkomse (Hagelandse) families: Tuyls, De Cupere, Van Gramberen, Geens, Scheys … Zij behoorde tot de derde generatie-Tuyls in Binkom; hun voorvaders woonden in Kessel(-Lo). Met De Cupere zitten we op het nu verdwenen Hof van Chantraine (Santro), toen de grootste boerderij van Binkom, in handen van de Hospitaalridders (Orde van Malta). De voorvaders Geens bedienden de windmolens van Binkom en Houwaart. Scheys was een bekend boerengeslacht met roots in het naburige Lubbeek (Schoonbergen-hof). Blondine zelf werd geboren op 6 december 1876, niet in Binkom maar in (Kortrijk-)Dutsel waar haar ouders, Karel Tuyls en Antonetta De Cupere, enkele jaren als jong koppel woonden.
 

Op mijn Geneanet-bladzijden bracht ik de voorbije maanden de voorouders van Maria Elisabeth Blandina Tuyls in kaart: https://gw.geneanet.org/julens_w?lang=nl&m=N&v=TUYLS.
Nieuwe gegevens en correcties ontvang ik graag.

Hieronder Blandine Tuyls op hoge leeftijd, omstreeks 1966
(foto’s Louis D’hooge)

Blandina Tuyls 1.jpg          Blandina Tuyls 2 - kopie.jpg

Gezin Ulens-Tuyls, ca. 1930 (2, 600 dpi).jpg
Het gezin Ulens-Tuyls omstreeks 1930:
zittend v.l.n.r. Jef, Anna, vader Jan, moeder Blondine, Maria (zuster Beatrijs);
staand v.l.n.r. Jan (Jean), Gaston, Albert, Frans, Louis, August