Mijn kinderjaren in Kerkom (2)

Derde, vierde en vijfde leerjaar

In september 1952 verhuis ik voor mijn derde leerjaar naar een ander schoollokaal, bestemd voor de klas van meester Laermans (Julien, onderwijzer van 1926 tot 1960).
In de lade van zijn lessenaar heeft deze meester een lange, zwarte fluit zitten. Als hij op zaterdagnamiddag het muziekinstrument ter hand neemt, weten we dat de zesdaagse schoolweek er bijna opzit. Het betekent evenwel niet dat de schooldagen me zwaar vallen, het tegendeel is waar. De dag steekt goed in elkaar, met de verschillende vakken, de speeltijden, de lange middagpauze thuis, de tochtjes met de fiets naar school en terug. In de klas heerst een ontspannen studiesfeer, die me ligt. Ik voel me er geborgen en gelukkig.

Wat na een tijdje toch gaat vervelen zijn de spreekbeurtjes op maandag. Iedere jongen moet dan het relaas van zijn zondag brengen. De inhoud ervan komt steevast op het volgende neer: ‘Het was zondag. We stonden op en aten iets. We gingen naar de mis en daarna speelden we een beetje. Het was middag en we aten. Dan speelden we nog een beetje. Toen was het avond, we aten pap en gingen slapen.’ Daarbij geeft de meester nooit een opmerking. Didactisch-pedagogische strategie of laat hij het over zich heen gaan? Net als een paar andere leerlingen voel ik me verplicht af en toe wat variatie in mijn voordracht te brengen. Maar mag ik wel vertellen dat ik een ijsje kreeg of dat we met de auto naar mijn Binkomse grootouders reden? Wil of moet de meester dat wel weten, en hoe zullen de andere jongens, die geen ijsje kregen of thuis geen auto hebben, zich daarbij voelen? Ergens weet ik immers dat mijn familie tot de ‘boerenadel’ van het dorp behoort, maar evenzeer besef ik dat die kennis mijn omgang met anderen niet mag beïnvloeden. Het zadelt me op met een permanent gevoel van voorkomend- en terughoudendheid. Dat stond mijn vrije, spontane ontwikkeling ernstig in de weg, zo stelt het de wetenschap vandaag beslist.

Midden in het klaslokaal van meester Laermans bevindt zich de kachel door een lange buis verbonden met de schouw en daaromheen staan de drie rijen banken van het derde, vierde en vijfde leerjaar. Veel persoonlijke, zelfstandige opdrachten maken de graadklas werkbaar.
Na mijn derde leerjaar mag, of moet ik, van de eerste naar de derde rij aan de vensterkant verhuizen. Met andere woorden, ik sla, ongevraagd, het vierde leerjaar over. Eind september echter krijgt de school de inspecteur op bezoek, die de meester voor een gesprek mee naar buiten neemt. Als beide heren terug binnen zijn, wordt me gevraagd om op de middelste rij te gaan zitten, bij mijn leeftijdsgenoten van het vierde leerjaar. Ik voel me bekeken en wat verveeld, maar stel er, volgzaam als ik ben, geen vragen bij. Had mijn uiteindelijk afgevoerde promotie minder met mijn IQ te maken dan met een herschikking van de leerlingen om ook de derde graadklas voldoende te bevolken?

Tijdens de speeltijd wandelen de drie meesters naast elkaar in het midden van de speelplaats, van de ene naar de andere kant. Zo surveilleren ze, met een onverstoorbare ernst. De algemene orde en rust wordt moeiteloos gehandhaafd. Op een dag doet zich echter een voor mij opvallende gebeurtenis voor. We staan in de rij om de school te verlaten, waarop een oudere leerling het op een lopen zet en zigzagsgewijs wordt nagezeten door twee normaalschoolstudenten, die stagelopen. Ging de jongen in de fout of wordt hij ten onrechte achtervolgd? Betekent dit een ondermijning van de autoriteit van de meesters? Ik kijk verontrust naar wat zich afspeelt, want ik voel het aan als een gewelddadig incident dat niet thuishoort in onze school.
Later vernamen we dat de twee voornoemde studenten, zonen van het schoolhoofd, met hun auto verongelukten. Enkele jaren geleden stond ik voor hun graf op het Kerkomse kerkhof, en dat voorval in de school kwam me toen opnieuw voor de geest.
Een ander incident speelt zich een tijdje nadien juist buiten de schoolpoort af. Een jongen wordt door een paar mannen in de koffer van een auto gegooid en de chauffeur rijdt er lachend mee rond. Ik vind het een wrede behandeling van een medeleerling en onbegrijpelijk brutaal gedrag vanwege volwassenen.


Zangstonden en schoolreizen

De kennis van het Belgisch volkslied en van Vlaamse liederen maakt deel uit van het leerprogramma van de lagere school. Daartoe komen alle Kerkomse jongens af en toe voor een zangstonde samen in de ruime hal gelegen tussen de eerste en tweede klas. Ik ervaar het als een groots moment wanneer we liederen zingen die ons een trots Vlaams-Belgisch gevoel aanmeten. Het gezang klinkt luid, roemrijke zinnen geven we ten beste: ‘De tijd spoedt heen en bakent reeds de baan … Als een wereld zo groot waar uw vlag staat geplant … ’t Zijn weiden als wiegende zeeën …’, maar ook ‘Kerkom leve lang in ons hart en zang …’
Waren die uren ook bedoeld als voorbereiding op een optreden in de feestzaal?
Hoe dan ook, tijdens een ouderdag speel ik op het podium van deze zaal mijn deel van een toneeltje, ondanks hoge koorts.
Een film die in dezelfde zaal wordt gedraaid, is voor ons dorpelingen een hele gebeurtenis. Als de eindgeneriek loopt, klinkt uit vele monden ‘Fin’ op z’n Vlaams.

Een paar keer is er ruimte voor een extrascolaire activiteit. Zo gaan we op schoolreis en kijken we bewonderend naar de gigantische waterval van Coo, waarna we huiswaarts rijden langs de ‘Barak Friture’ (sic). Ook brengen we een ‘didactisch’ bezoek aan een Coca-Cola-bottelarij in het Leuvense (gelegen aan de Diestsesteenweg in Kessel-Lo). Niet lang daarvoor, op een hete dag, parkeerde zich voor de schoolpoort een grote vrachtwagen en kregen we een flesje van de voor ons nieuwe Amerikaanse Coca-Cola-drank. Opgewarmd door de zon smaakte het me in het geheel niet lekker. Meer dan waarschijnlijk maakten gratis drankje en bezoek deel uit van een aan het Belgische onderwijs aangeboden Coca-Cola-pakket. De Lubbeekse brouwerij Van Hellemont, onze huisleverancier van tafelbier en Etma-limonade, kreeg daardoor af te rekenen met een multinationale concurrent, wat aanvankelijk nog meeviel. Ik vraag me nu wel af of het bezoek aan Coca-Cola niet op een latere datum gebeurde.

De derde klas aan de overkant van de speelplaats, met het zesde, zevende en achtste leerjaar, bereik ik niet. In de tuin van schoolhoofd Vandergeeten (Jozef, onderwijzer van 1915 tot 1960) zal ik dus als jongen van de buiten nooit praktijkles krijgen. Voor mijn zesde leerjaar ga ik immers, vergezeld van broer Albert, naar de lagere school van het college in Tienen, ter voorbereiding op mijn ‘middelbaar’. Een heel andere, hardere school dient zich aan. Mijn echte, zorgeloze kindertijd is voorbij.
Wanneer Albert en ikzelf in mei 1956 in Kerkom onze plechtige communie doen,
moeten we achteraan in de rij communicanten naar voren treden. We hebben de catecheselessen het tweede jaar immers niet gevolgd bij onze parochiepastoor maar op het college. We staan in het dorp al buitenspel, zo voel ik het tenminste aan. Later zie ik op het college ook geen Kerkomse oud-klasgenootjes terug. Die verwijdering wordt nog groter door onze verhuis naar Tienen; ik ben dan 13 jaar.

Verderop vertel ik wat meer over de tijd van overgang van Kerkom naar Tienen. Na de school presenteer ik eerst graag mijn leven in en rond onze boerderij in Malendries.

 

Kerkom, 1952-1953
De klas van meester Laermans in Kerkom met het derde, vierde en vijfde leerjaar, schooljaar 1952-1953. Mij zie je hurkend als tweede van rechts; ik zat toen in het derde leerjaar.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.