Relatiespanningen, ziekte en dood
Hoe geborgen hij ook aanvoelde, er was niet altijd vrede, geluk en zonneschijn in mijn Kerkomse kinderwereld.
Geruzie tussen mij en mijn broers is er alleszins. Ik heb er evenwel geen speciale herinnering aan, behalve dat ik weet dat tegen mij als scheldwoord soms ‘Chinees’ werd gebruikt; blijkbaar vertoonde ik enige gelijkenis met onze Aziatische medebroeders.
Van een andere aard is de ruzie tussen buren met aan elkaar grenzende tuinen. Ze laait geregeld op, de vete zal blijkbaar levenslang duren. Het roept bij mij vragen op: Wat zet die vrouwen tegen elkaar op? Is er iets of iemand verantwoordelijk voor dat woordengeweld? Ik zie aan de mensen afzonderlijk toch niets verkeerds.
Pijnlijker zijn, ondanks alle mooie dagen samen met haar, de crisismomenten van tante Paula. Ze zijn soms schrijnend en we moeten ze geschokt ondergaan – ach, al die bitterzoete herinneringen. Papa en mama denken dan aan verhuizen, ook omdat de boerderij geen enkel modern comfort biedt; het gebrek aan sanitaire installaties bijvoorbeeld maakt de zaterdagse wasbeurt in een tobbe, gevuld met pompwater, noodzakelijk. Bovendien zal de komende verplaatsing van alle kinderen naar de school in de stad niet makkelijk zijn.
In 1955 kopen papa en mama een villa in Boutersem. Ik ben er één keer. Het moderne huis, met grote ramen en mooie tuin, bevalt me, maar een tijdje later wordt het overhaast verkocht, met financieel verlies. De steenweg Tienen-Leuven is voor kinderen te gevaarlijk – verschillende inwoners van Kerkom kwamen er om het leven! – en Boutersem voelt aan als een vreemd oord, dat hoor ik als redenen geven.
Eind augustus 1956 schrijft papa ons als leerling in het Leuvense Sint-Pieterscollege in, want mijn ouders zijn van plan te verhuizen naar het grote huis in Wezemaal dat ze erfden van onze groottantes Wera. Ook dat plan wordt snel afgevoerd. Inspraak bij die zoektocht heb ik niet.
Naast (de reeds vermelde) mazelen ervaar ik ook ander fysiek ‘leed’. Zo vertelt tante Paula me dat ik als peuter, nadat ik mijn eerste stapjes had gezet, een tijd niet kon lopen. Was het de eerste aanval van mijn aangeboren gewrichtsreuma? Jarenlang voel ik vooral bij het fietsen mijn knieën. Als tiener krijg ik de ziekte tweemaal op een acute wijze, waardoor ik een paar weken thuiszit. Van dan af aan geeft de dokter me maandelijks een spuitje penicilline ter bescherming van mijn hart.
Een andere ziekte overkomt me in 1953 of 1954, ik ben dan 9 à 10 jaar – medische dossiers worden maar een dertig jaar bewaard.
Meester Laermans, die ondertussen ook een auto heeft, komt vergezeld van een vijftal leerlingen mijn ziekenhuiskamer in Lubbeek binnen. Daar lig ik met een zware longontsteking. Tijdens een buurtfeest in Malendries – centraal stond een gladde klimpaal met erbovenop een rad vol prijzen – was het beginnen regenen en mijn mama en tante zochten me tevergeefs om mij een regenmantel te geven. Ziek geworden kon ik vanop de ‘chaise longue’ in de woonkamer niet het minste geluid nog verdragen. Toen ik vroeg om naar de kliniek te mogen, zei dokter Van Haesendonck: ‘Nu hij het zelf vraagt, breng hem er dan maar naartoe.’
Nadien blijkt de ziekenhuisopname echt nodig te zijn geweest. Gedurende een week krijg ik om de drie uur een spuitje en toch daalt de koorts onvoldoende. In de voormiddag komt mama me gezelschap houden. Bij haar vertrek loop ik koortsig naar het raam en zie ik haar met de fiets het dorpsplein oprijden richting het ‘verre’ Kerkom. ’s Namiddags is tante Paula present.
Wanneer ik na twee weken het ziekenhuis mag verlaten, hoor ik de behandelende dokter Vonckx (uit Leuven) aan mama zeggen ‘dat we geluk hebben gehad’. Later verbind ik mijn ziekte-ervaring met het verhaal van mijn vader over de hersenvliesontsteking die hij als kind opliep, waarbij hij door de dokter was opgegeven en zijn moeder het ‘doodshemd’ al had klaargelegd. Was het bezoek van meester Laermans en mijn klasgenootjes bedoeld als afscheid, of wisten zij dat het toen al beter met me ging?
In datzelfde jaar 1954 overlijden twee van mijn grootouders.
Op een winterse dag – het is 22 januari – ben ik vroeger dan anders wakker. Beneden in de woonkamer steekt papa het vuur van de Leuvense stoof aan, het is koud. Dan merk ik dat hij in stilte weent, waarop hij zegt dat moeke gestorven is. Moeke is, zo zegt de rouwbrief het, ‘Celestina Fets, weduwe Arthur Wera, voorzitster van de Boerinnengilde, lid van de Bond van het Heilig Hart’ enzovoort. Zij is mijn eerste (dierbare) dode.
Op de vooravond van de begrafenis maak ik mee hoe de kist naar beneden wordt gebracht en in de plaats tegenover de woonkamer gezet, die met zwarte en paarse draperieën is behangen. Het is een pijnlijke confrontatie met de dood, maar of ik de volle draagwijdte ervan begreep is me vandaag niet duidelijk. De uitvaart zelf mag ik als kind niet bijwonen. Op school realiseer ik me na de speeltijd dat de rouwstoet op dat moment voorbij de school moet trekken.
Een half jaar later, op 2 september, overlijdt ‘pa Binkom’, grootvader ‘Jan Lodewijk Ulens, weduwnaar van Mathilde Boogaerts, echtgenoot van Blandina Tuyls, rustend schoolhoofd, ere-voorzitter C.O.V. Tienen …’ Als ook mijn meester van het sterfgeval op de hoogte is, vraagt hij me waarom ik hem dat niet onmiddellijk vertelde, want de school moet regelingen treffen voor de begrafenis.
In zijn slaapkamer zie ik grootvader opgebaard liggen. Samen met neven en nichten spelen we daarna achter het huis. Nicht Leen ‘van Kapellen’ gaat daarbij een weddenschap aan en durft een hele lepel zout opeten – zout staat in een kommetje op het nachtkastje in de rouwkamer.
Tot mijn spijt mag ik ook deze keer op de begrafenis niet aanwezig zijn. De Kerkomse schoolmeesters en die van het kanton zijn er wel. Dankzij het mooie fotoalbum beleef ik nadien de plechtige uitvaart toch nog enigszins mee.
‘Moeke Binkom’ blijft na het overlijden van haar man nog jaren een vertrouwde
figuur in mijn leven. Ze sterft op 6 juli 1968 op 91-jarige leeftijd. Na onze vele bezoeken zag ze me later als student onvoldoende, een tekortkoming van mijnentwege die niet meer goed te maken is.
Kerkom en de wereld erbuiten
Soms kwam een flard van de ruimere wereld mijn begrensde Kerkomse leefruimte binnen. Wat er zich in ons land en in de wereld afspeelde kreeg almaar meer mijn interesse.
Begin februari 1953. Voor mij ligt De Standaard op tafel en ik lees de koppen die spreken van een stormvloed die in Nederland honderden doden maakte. De watersnoodramp raakt me. Gelukkig ligt de zee, die ik nog nooit zag, ver van Kerkom vandaan.
Een missionaris spreekt in de kerk over Afrika en zijn werk in die koloniale, exotische wereld. Ik ben van plan om nog ijveriger zilverpapier te verzamelen, vooral afkomstig van chocoladereepjes, maar de oogst is niet groot.
Was de predikant soms de destijds nog jonge Kerkommenaar Marcel Verheyden, pater redemptorist (1920-1999)?
Midden jaren vijftig hangt er op een morgen voor ons huis tegen een elektriciteitspaal een levensgrote pop aan een strop. Hij stelt onderwijsminister Leo Collard voor. De schoolstrijd woedt. Ook al gaat mijn papa, een gematigd Vlaamsgezinde katholiek, in Brussel tegen Collard betogen – je weet wel, alles voor de ziel van het kind – die pop bij het hof is er te veel aan, te riskant. Ik zie hoe papa en mama, schuw om zich heen kijkend, de gehangene verwijderen. Wie ‘Collard’ daar hing en wat er nadien mee gebeurde, weet ik niet.
In de zomer liggen de graanvelden tussen Malendries en Butselbos er idyllisch bij. In augustus 1956 hoor ik de oogstende boeren er spreken over de mijnramp van Marcinelle. Ook Hagelanders werken in de Henegouwse mijnen.
Telkens als ik later beelden zag van de angstige familieleden aan de mijnpoort, herinnerde ik me de plaats waar ik het nieuws van het drama vernam.
Inmiddels is de Vlaamse televisie in de ether. Bij mijn weten staat er in onze wijk Malendries één tv-toestel, in het café van Jukke. Op een avond zie ik door het raam dat het er afgeladen vol zit. ‘Schipper naast Mathilde’ krijgt aller aandacht. Om zelf van de populaire serie te genieten moet ik wachten op de aankoop van onze eigen televisie, maar die komt er pas na ons vertrek uit Kerkom. Expo 58, Real Madrid en internationaal voetbal, Boudewijn en zijn koninklijke bezoeken, economie en stakingen, onlusten in Congo enzovoort komen van dan af aan thuis in beeld. En ik woon ondertussen niet langer in een Hagelands dorp maar in een stad(je).
