Mijn kinderjaren in Kerkom (3)

Het Hof ten Male en zijn bewoners

Meer dan de school bepaalt, naast ons gezin zelf natuurlijk, de plaats waar ik woon mijn kindertijd: het eeuwenoude Hof ten Male, dat eruitziet zoals het in de tweede helft van de negentiende eeuw werd herbouwd. Het is het erfgoed van mijn grootmoeder Celestine, weduwe van Arthur Wera, en haar familie Fets. Vandaar dat het hof ook ‘Hoeve Fets’ wordt genoemd; voor de Kerkommenaren zijn wij die ‘van Fetses’.
De vierkantshoeve, met rond 1950 in het midden van het erf nog de mesthoop, is omgeven door moestuin en boomgaard, struiken, bomen en hagen (vooral meidoorn), grachten en een beek (Kortbeek of Malendriesbeek genoemd), een wilgenbosje, weiden en akkers. Ze vormt in het gehucht Malendries een waar eiland. Een gekasseid wegje brengt je tussen hagen, hazelaars en jasmijnstruiken van de straat naar de ijzeren toegangspoort (de ‘grille’). Daar kan het ’s avonds verdraaid donker zijn, wat mij met ingehouden adem tot lopen aanzet.
Voor mij is het hof als een wereld zo groot om in te leven. Van daaruit kan ik met mijn broers, vooral tijdens de lange zomer, op verkenning gaan.

Als kind weet ik dat na de bevrijding van België mijn nog jonge oom Albert (1916-1944) en mijn grootvader Arthur Wera (1872-1945) snel na elkaar op het hof stierven. Met Allerzielen bid ik in de kerk en op het kerkhof al ‘persjoenkelend’ voor hun zielenheil. Beide Wera’s zijn gemeentesecretaris geweest, en Arthur ook ‘herenboer’, die met paard en koets zijn akkers opzocht – ik liet me vertellen dat hij nooit een schop in zijn handen heeft gehad. Na hun overlijden bleven twee vrouwen, mijn grootmoeder Celestine en haar dochter Paula, alleen op de boerderij achter, en dat kon blijkbaar niet. Papa en mama, Jef Ulens en Maria Wera, verlieten daarom Binkom (waar ze sinds hun huwelijk samen met mijn grootouders Ulens woonden) en verhuisden met hun twee jonge zoontjes in augustus 1946 naar Kerkom. Drie zonen en een dochter komen er daar later nog bij. 

Papa is een eerder zachtaardig persoon, die zich goed voelt in zijn gezin. Hij is ambtenaar in Brussel en door de zesdaagse werkweek en het woon-werkverkeer veel afwezig. Als hij ’s avonds niet op het gewone uur thuiskomt, vraagt mama ons achteraan de boerderij te kijken of hij met zijn fiets al te zien is op de veldweg die vanuit Butsel komt. Zelfs tijdens een paar vakanties kan papa maar weinig met ons spelen omdat hij moet studeren voor examens op zijn werk. Wel helpt hij ’s avonds of op zondag bij huishoudelijke taken, zoals ons wekelijks bad in de metalen wasteil (bij goed weer buiten). Als ik mijn jonge papa voor de geest haal, zie ik hem evenwel het meest in relatie tot de Volkswagen die hij in 1950 kocht – of was het 1951? – en de uitstappen die we ermee maakten, bijvoorbeeld naar onze grootouders Ulens in Binkom.

Mama is trots op haar kinderen en zet zich er graag voor in. Zij is het hart en de rots van ons gezin. Op 15 augustus plukken we voor haar veldbloemen: O.L.V.-Hemelvaart, Mariadag, Moederdag … Het huishouden is voor mama wel een hele zorg, ook omdat de hoevewoning weinig of geen modern comfort biedt. Daarbij komt nog dat zij gekweld wordt door de angst dat de ziektekiemen waaraan haar broer Albert stierf, er zouden voortleven. De ziekte (meer dan waarschijnlijk longtuberculose) krijgt geen naam en de ons verschafte uitleg is vaag. Enkele kamers en andere ruimtes zijn hoe dan ook voor allen afgesloten, verboden terrein. Ik aanvaard het als een feitelijkheid, ook al had ik graag eens rondgeneusd in of zelfs gebruikgemaakt van al die ‘verloren’ vertrekken.
Ik las dat men in die jaren dacht dat de tbc-bacterie kon voortleven in onder andere textielstoffen.

Grootmoeder Celestine is een lief mens, maar ze oogt oud en zwak. Het vroegtijdige overlijden van haar enige zoon viel haar zeker zwaar. Moeke helpt wat bij het eten maken, zit vaak aan de Leuvense stoof in de keuken of bij goed weer buiten in een rieten zetel. Later, bij mijn stamboomonderzoek, vond ik dat ze op twaalfjarige leeftijd in Lubbeek (op de huidige hoeve Van Kelecom) haar beide ouders op veertien dagen tijd verloor, waarna zij door haar ongetrouwde oom Judocus Fets op het Hof ten Male werd opgevangen. Las ik weemoed, stil verdriet en berusting van haar gezicht af?

Tante Paula is een aangename huisgenoot. Zij kan boeiend oude verhalen vertellen, zoals dat van de Blauwschuurhoeve in Bierbeek. Als ‘vrouw van de wereld’ heeft ze aandacht voor wat mooi is en reist ze soms naar de ‘grootstad’, vanwaar ze luxe-snoepjes meebrengt. Pas later kom ik te weten dat die stad Leuven is, waar ze zich voor haar huidziekte laat behandelen. Meer dan goed is heeft tante het soms psychisch moeilijk, en dat zet voor mij een domper op sommige uren en dagen; ik begrijp haar gedrag niet echt.
Fysieke kwalen als psoriasis zouden soms verantwoordelijk kunnen zijn voor het ontstaan van psychische problemen. Hierbij moeten we er ook rekening mee houden dat jonge mensen met bepaalde ziektes vroeger vaak binnenshuis werden gehouden en onvoldoende ontplooiingskansen kregen.

Een boerderij met pensioen, zo ligt het Hof ten Male er in de jaren vijftig van de vorige eeuw bij. Een echte boer, laat staan een herenboer, leeft er niet meer. De akkers zijn verpacht. De grote, machtige schuur, waarvan de nok van het dak zo hoog is, herbergt balen stro die er blijkbaar voor eeuwig zullen blijven liggen. Hier en daar stoot je op oude werktuigen, en zelfs op een koets. De veestapel beperkt zich tot een koe, een varken, een schaap, een geitje, kippen en konijnen. De angstige kreet van het laatste varken dat op het ‘geleig’ onverdoofd wordt geslacht, gaat door merg en been.
Konijnen kweken is onze hobby – of gebeurt die voortplanting vanzelf? Terug thuis van school kijken we vlug in het karrenhuis of ze al gejongd hebben. Op een bepaald moment tellen we er een vijftigtal. Het teveel aan konijnen, zoals ook dat van Engelse haantjes, verdwijnt achter onze rug om naar de buurt. Die haantjes, zo vernemen we, groeien als kraaiers in zangwedstrijden zelfs tot prijsbeesten uit, maar als ze falen wordt hun de nek om gedraaid.
Broer Albert houdt op de zolder boven de koeienstal enkele tortelduiven. En op de hoge daken strijkt op zondagavond soms een verdwaalde of vermoeide reisduif neer. Die fascineert me: Waar komt ze vandaan en waar hoort ze thuis? Waarom landt ze juist hier? Kan ik ze met eten naar beneden lokken? Zal ze nog vertrekken? De volgende morgen zie ik de duif niet meer terug.
Een hoeve kan niet zonder katten, muizen vangen is er hun gewaardeerde taak. Als hun aantal evenwel zelfs boerderijnormen overschrijdt, moeten we allen in de woonkamer blijven en komt buurman Jean, de man van Maria ‘van Varlowies’, met geweer op het erf. De schoten, met een harde knal tussen de gebouwen, missen nooit hun doel, ook al draagt de schutter dikke brillenglazen.

 

Paula, Albert en Maria Wera (v.l.n.r.)
Maria Wera (mama, rechts) met broer Albert en zus Paula.

 

8e Hof ten Male 600 dpi
Het Hof ten Male rond 1940. Rechts bevindt zich het woonhuis en de paardenstal, achteraan de schuur; grotendeels verborgen achter de bomen staan aan de linkerkant koeienstal, karhuis en kippenhok, vooraan links de varkensstal en rechts een tweede karhuis. Langs de straatkant zie je rechts het Onze-Lieve-Vrouwekapelletje.

 

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Twitter-afbeelding

Je reageert onder je Twitter account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.