Daar het leven van veel van mijn voorouders zich afspeelde binnen het Hageland kan het bijna niet anders of in mijn stamboom duiken gemeenschappelijke voorouders op van vader (Jef Ulens) en moeder (Maria Wera).
Het gaat dan wel niet om Ulensen want mijn grootvader Jan Ulens (1874-1954) was vanuit het grensgebied met Haspengouw een inwijkeling in het meer centrale deel van het Hageland; hij vond in Binkom een plaats als onderwijzer in de gemeenteschool. Zijn tweede vrouw, grootmoeder Blandina Tuyls (1876-1968), had daarentegen wel zuiver Hagelandse roots. Dat was ook het geval met mijn voorouders langs moederskant, grootvader Arthur Wera (1872-1945) en grootmoeder Celestina Fets (1879-1954), al vond ik de oudste mij bekende Wera terug in Bierbeek, ook een grensgebied met Haspengouw.
We kennen voorvader Henricus Wera (1674-1746) als pachter van de Lubbeekse Herendaelhoeve, eertijds bezit van de abdij van Park. Een van zijn voorgangers op het hof was Joannes De Vroye, zoon van Hilarius, pachter in Bierbeek. Zijn vrouw was Maria Fronincx (1626-1692). Joannes werd op 10 november 1668 door soldaten gedood – in oorlogstijd lagen die grote boerderijen er toen onverdedigd bij, ten andere niet veel later staken Franse soldaten Herendael in brand en moesten de Parkheren de grote hoeve heropbouwen.
De hierboven genoemde De Vroijes hebben een plaats in de stambomen van mijn vader en moeder.
Barbara De Vroije (1649-1730), dochter van Joannes en Maria, trouwde met Henricus Schoe(n)setters (1645-voor 1680) en had van hem twee dochters.
Maria Schoensetters (1675-1727) trouwde met Joannes Jonaert (1662-1705) en hun dochter Catharina (1703-1738) trouwde met Joannes Petrus De Cupere (1708-1738), van de bekende Binkomse familie: voorouders van mijn vader en moeder.
De tweede dochter van Barbara, Catharina Schoensetters (1676?-1737), trouwde in tweede huwelijk met Henricus Wera, de hierboven al genoemde (nieuwe) pachter van Herendael en voorvader van mijn moeder. Uit dat huwelijk werden vijftien kinderen geboren – velen overleefden hun kindertijd.
En mijn verhaal loopt nog even verder. Onze Barbara De Vroije overleefde haar eerste man en hertrouwde met Petrus Scheijers (1637-1705, ‘vermoord door de Fransen’ schrijft de pastoor – ook hij). Hij was pachter van het Hof van Schoonbergen in Lubbeek. Hun eerste kind was Henricus, die zijn vader zou opvolgen. Deze Scheijers (Scheys) hadden een kleine twee eeuwen later mijn Binkomse grootmoeder Tuyls als nakomeling.
Nog een ander voorbeeld van gemeenschappelijke voorouders waren Joannes Durinckx (1673-1732) en zijn vrouw Anna Cauwenbergh (1681-…) uit Meensel.
Hun dochter Joanna Catharina (1714-1800) trouwde met Arnoldus Geens (1706-1779), molenaar op de watermolen van Kleerbeek (Houwaert). Zoon Petrus Geens zocht zijn werkdomein op de windmolen in Binkom. Je raadt het al: ze zijn voorvaders langs mijn vaderskant.
Dochter Elisabeth Durinckx (1709-1758) nam een Glabbeekse boer als man: pachter Antonius Matthias Fets, terug te vinden in de stamboom van mijn moeder Maria (haar ouders waren Celestina Fets en Arthur Wera).
Voor meer info (en controle op dit verhaaltje) zie mijn stamboon op Geneanet:
https://gw.geneanet.org/julens
Meer info over het hof van Herendael vind je op deze blog met de berichten van 3 april 2011, 31 augustus 2011 en 14 maart 2012.
Categorie: Algemeen
Mijn DNA en genetische genealogie
Een tijdje geleden liet ook ik mijn DNA door MyHeritage testen in functie van genetische genealogie. Hieronder vind je de belangrijkste gegevens die ik in het rapport vond. Ondertussen las ik dat MyHeritage alleen gegevens over de afstamming in mannelijke lijn aanbiedt. Ook weet ik dat alle mensen hun DNA voor 99,9 % gemeenschappelijk hebben … en dat de wereldgeschiedenis er een is van migraties, individuele en collectieve …
Ik apprecieer het als u mij de onderstaande bevindingen wat meer kan duiden. Welk stuk migratie en geschiedenis zit misschien achter deze DNA-gegevens? Germanen en Franken, Kelten, Romeinen … ?
1 Geschatte etniciteit
(wijst op stuk DNA dat we delen met de bevolking van een bepaald geografisch gebied)
– 73,1 % Noord- en West-Europees
hierin 5 genetische groepen
(opsplitsing van etniciteit in regio’s,
waarvan de twee eerste hier met hoge betrouwbaarheid) :
– Vlamingen in België (Vlaanderen)
– Vlamingen in België (Vlaanderen en Brussel), Nederland (Hulst) en Frankrijk (Noord)
– Nederland (Zuid-Holland, Noord-Holland, Gelderland, Utrecht)
– Nederland (Tilburg)
– Vlamingen in België (West-Vlaanderen) en in Frankrijk (Noord)
– 14,4 % Iers, Schots en Welsch
– 12,5 % Italiaans
(vermeld in het rapport staan ook twee extra genetische groepen:
– Duistand, Frankrijk, Nederland, Polen, Denemarken
– Engeland, Duitsland, Nederland, Zweden, Denemarken)
2 DNA-matches binnen groep van MyHeritage-dna’ers
– geen naaste familie;
– 3076 verre familieleden: vanaf 3de-4de graad neef/nicht, met gedeeld DNA van 0,5 – 0,10%, met verwanten over de hele wereld verspreid – het gedeelde DNA heeft betrekking op de 0,1% van ons DNA dat individueel verschillend is.
Missiedagen in Kerkom
Eerste helft jaren vijftig van de vorige eeuw, de avond valt, we staan in de wei die ligt aan de overkant van onze woning in Kerkom (het vroegere Hof ten Male). Een groep gelovigen luistert naar de preek van een pater, die het heeft over zonde en genade, hemel en hel, Satan en God. Zo zit dit aspect van de toenmalige missie in mijn oude parochie nog vaag in mijn hoofd. Betrof het een donderpreek?
De volksmissie of Heilige Missie was ontstaan ten tijde van de Contrareformatie en wilde het geloofsleven in de parochie verdiepen. Ze werden om de zeven à tien jaar door de pastoor georganiseerd, deze dagen van extra godsdienstoefeningen en sermoenen. De uitgenodigde pater speelde met zijn predicatie daarbij een heel belangrijke rol. De ziel kon alleen gered worden als het zondige leven werd opgegeven, als de christelijke deugden werden beoefend, zo hielden redemptoristen, dominicanen, minderbroeders en anderen voor.
De hieronder afgebeelde foto brengt ons van de jaren vijftig naar de tweede helft van de jaren dertig. Ook Europa trok zich moeizaam uit de toenmalige economische crisis op, extreemrechts bekoorde veel mensen, Hitler herbewapende Duitsland – vandaag weten we dat de Tweede Wereldoorlog dichtbij was.

Volksmissie in Kerkom onder het pastoorschap van Leo Laurent. De foto toont vooral jongere mensen. Ze staan op en rond de trappen van de Sint-Martinuskerk van Kerkom, wellicht bij eind van een activiteit waarvoor de jeugd was opgeroepen. De kerksuisse, Frans Hendrickx (1895-1988), zorgde voor de orde, hij riep op ‘tot eerbied in het huis van God’. Links naast hem erken ik mijn tante Paula Wera, geboren in 1917 en overleden in 1985.
De maker van de foto, ook afgedrukt in Beeldige Boutersemse Vergelijkenissen van E. Michiels, is me niet bekend.
Familieleden aan Oude Universiteit Leuven
In de inschrijvingsregisters (matrikels) van de oude universiteit van Leuven (1425-1797)* staan de hieronder genoemde personen vermeld**. Het is niet altijd makkelijk om exact te achterhalen of het gaat om personen uit mijn stamboom.
Ulens
01-01-1684: Judocus Ulens, geboren in Attenhoven.
Was deze Judocus familie van Samuel Ulens, mijn oudst bekende voorvader, die in 1710 te Attenhoven overleed?
Andere studenten Ulens waren geboren in Sint-Truiden, Borlo en Antwerpen.
Wera
Studenten met de naam ‘Wera’ waren geboren in Leuven, Mechelen, Waver en Hoei. Ik vind ze evenwel niet terug in mijn stamboom.
Taels
31-08-1715: Ludovicus Taels, geboren in Leuven.
Mij niet bekend, maar was hij soms een lid van de familie van mijn voorouders Taels/Tuyls? Op 3 september 1698 werd in Leuven een Ludovicus Taels gedoopt, zoon van Gerardus en Petronella Schellekens, zo lees ik op internet.
De Cupere
09-11-1663: Joannes Petrus De Cupere, geboren in Leuven.
Mogelijk gaat het hier om mijn voorvader (‘jonker’ en ‘professor’), getrouwd met Anna Maria Nijs en overleden te Binkom in 1713. Maar van hem heb ik (tot hier toe) Heist-op-den-Berg als geboorteplaats. Deze De Cupere bewoonde te Binkom het Hof van Chantraine (eigendom van de Orde van Malta), destijds de grootste boerderij van het dorp; nakomelingen traden er in zijn voetsporen.
08-01-1785: Joannes Petrus De Cupere, geboren in Binkom.
Wellicht werd deze Joannes Petrus in 1761 te Binkom geboren als zoon van mijn voorouders Joannes Ferdinandus en Anna Maria Stockmans. Hij trouwde met Joanna Theresia Van Aerschot (°Wezemaal) en overleed in 1836 te Nieuwrode. Hij was toen weduwnaar en landbouwer.
Stroobants
23-11-1674: Gerorgius Stroobants, geboren in Veltem.
Mij niet bekend.
22-01-1760: Aegidius Stroobants, geboren in Bierbeek.
Meer dan waarschijnlijk werd deze Aegidius in 1740 geboren als jongere zoon van mijn voorouders Joannes Stroobants en Joanna Van den Eynde. Mogelijk werd hij priester en was hij in mei 1789 pastoor van de Sint-Katelijneparochie in Brussel.
24-01-1782: Engelbertus Stroobants, geboren in Bierbeek.
Mogelijk gaat het hier om Engelbertus geboren te Bierbeek in 1759, kleinzoon van mijn voorouders Joannes en Joanna Van den Eynde. Hij huwde met Catharina Elisabeth Hendrickx. Hij was pachter van het Bergenhof en burgemeester van Bierbeek, waar hij in 1818 overleed.
27-04-1793: Joannes Andreas Stroobants, geboren in Bertem.
Mij niet bekend.
Scheys
08-01-1785: Joannes Baptita Scheys, geboren in Lubbeek.
In Lubbeek vinden we een Joanna Baptista Scheys geboren in 1763 als zoon van mijn voorouders Philippus Jacobus Schijens en Anna Rens. Hij werd norbertijn van de Park-abdij en was pastoor van Tremelo, waar hij in 1853 overleed.
* In deze matrikels (acht boeken bewaard in het Rijksarchief in Leuven) gaat het wellicht meestal om studenten, maar ook professoren en mensen in een andere functie aan de universiteit verbonden werden erin vermeld.
** De matrikels kan je doorzoeken op de website van het Rijksarchief: https://search.arch.be. Klik op het tabblad ‘Personen’. In de kolom links vul je de naam in, en onder ‘Akte’ selecteer je in het menu met projecten ‘Matrikels – Oude Universiteit Leuven’.
Familie Wera en Wereldoorlog I
Henricus Wera (1674-1746) beschouw ik als een van mijn legendarische voorouders. Hij was in de eerste helft van de achttiende eeuw pachter van het Lubbeekse Herendaelhof, eigendom van de Parkabdij. Dankzij zijn vijftien kinderen zorgde hij, samen met zijn vrouw Catharina Schoensetters (1676?-1737), voor een uitgebreid nageslacht. Wat onbewust ging ik ervan uit dat een grote meerderheid van hen landbouwers waren, naast misschien pastoors en onderwijzers, wat uiteraard fout was.
Een tijdje geleden wees Edward (Chille) Michiels, na de lectuur van een artikel in Brabant Cronikel, me erop dat een verre nazaat van Hendrik Wera het tot stafchef van het leger bracht, luitenant-generaal Maximilien Wielemans, en dat tijdens de Eerste Wereldoorlog.

Volgen we even de ‘voorgeschiedenis’ en loopbaan van deze man.
Maximiliens moeder was Carolina Catharina Henckens; haar vader, geboren in Nederlands Limburg, was boekdrukker in Sint-Truiden en nadien in Diest. Zij had als overgrootouders Lambertus Van Weddingen en Anna Maria Wera (1707-1750), dochter van onze Lubbeekse pachter Hendrik. Hun dochter Joanna Catharina was de jongere voorouder van Maximilien.
Bij de geboorte van Maximilien was zijn vader André Félix Wielemans, generaal-majoor, in Gent gekazerneerd. Zijn vader en grootvader waren bakkers in Elsene en misschien ook in Brussel. Oudere voorouders stammen uit Hoeilaart, Diest en Tienen.
Zie voor Wielemans’ afstamming ook mijn bladzijden op: https://gw.geneanet.org/julens?n=wielemans&oc=&p=maximilianus+felix+eugenius.
Maximilianus Felix Eugenius Wielemans werd op 10 januari 1863 dus in Gent geboren, uit Brabantse ouders. Hij bouwde, naar het voorbeeld van zijn vader, een militaire carrière uit en werd luitenant-generaal. In 1913 werd hij kabinetchef van de minister van Oorlog, vanaf 6 september 1914 was hij stafchef van het Belgische leger (eerst waarnemend) en dat tot aan zijn overlijden.
Wielemans stierf op 5 januari 1917 te Houtem (bij Veurne); als oorzaken staan vermeld: longontsteking, myocarditis, Spaanse griep. Hij was toen gedomicilieerd in Elsene en weduwnaar van Angèle Blanc du Clos. De overledene werd op het kerkhof van Houtem begraven. Koning Albert was daarbij aanwezig, minister Carton de Wiart (of was het eerste minister Charles de Broqueville?) sprak de grafrede uit. De nieuwe stafchef was Louis Rucquoy.
Meer dan andere hogere militairen lijkt Wielemans begrip te hebben gehad voor de verzuchtingen van de Vlaamse soldaten tijdens de oorlog. Van een man met Vlaams-Brabantse roots zou men dat wel mogen verwachten …
(Vanaf 23 januari 1915 tot 18 oktober 1918 was het hoofdkwartier van het Belgische leger gevestigd in de pastorie van Houtem.)



Een andere nazaat van pachter Hendrik Wera was mijn grootvader Arthur Wera (1872-1945). Vanaf 1900 was hij gemeentesecretaris van Kerkom; na amper twee jaar had hij zijn job als onderwijzer in Lubbeek opgegeven – een voorloper van de huidige jonge onderwijsverlaters?
Godelieve Vanzavelberg mailde me onlangs dat in het oorlogsdagboek van Alphonse Halflants, notaris en burgemeester van Lubbeek, sprake is van de gemeentesecretaris van het naburige Kerkom.
Op 9 oktober 1918 staat er geschreven: “Alhoewel de vrede op komst is, wordt ons geen enkele last bespaard. De bezettende macht gedraagt zich alsof de bezetting eindeloos zal doorgaan. De gemeentesecretaris van Kerkom werd op willekeurige wijze aangehouden en hij kwam slechts vrij na negen dagen gevangenschap. Zijn onschuld was zo klaar als de dag en de valsheid van zijn aanklagers was zo evident dat een van beiden zelf achter slot en grendel belandde.”
Daarover heb ik binnen de familie nooit iets gehoord.
(De Heemkundige Kring Libbeke wil het vermelde oorlogsdagboek dit jaar uitgeven.)

————————————————-
Bronnen:
– E-mailberichten van Edward Michiels en Godelieve Vanzavelberg.
– De kwartierstaat van Lt.-Gen. Maximilien Wielemans, in: Brabant Cronikel, 2014, jg. 18, nr. 1, p.4-5.
– Félix Wielemans, in : website Wikipedia.
– Websites: onroerenderfgoed.be; westhoekverbeeldt.be; dengrootenoorlog.nl.
– P. Chielens en P. Trogh (red.), De geschreven oorlog. Anthologie van teksten van het front in België 1914-1940, In Flanders Fields Museum, 2016, p. 574.
Familie Ulens en Wereldoorlog I (2)
Zoals ik in mijn vorig bericht al schreef, had kardinaal Mercier, aartsbisschop en symbool van het patriottisch verzet, het plan opgevat om een groot werk te schrijven over de Belgische katholieke kerk ten tijde van de Eerste Wereldoorlog. Het boek verscheen evenwel nooit, wel bleven de verslagen bewaard die de pastoors in 1919 op vraag van Mercier over de oorlogsgebeurtenissen in hun parochie maakten. Zo bevindt zich in het archief van het aartsbisdom in Mechelen ook het verslag van de Sint-Jan-Baptist-parochie van Binkom. Het werd samengesteld, in een schoolschrift, door pastoor Armand Van Nerum (1875-1926) in samenwerking met oud-pastoor Eugeen De Bie (1834-1925) en schoolhoofd Jan Ulens (mijn grootvader). Het Binkomse parochieverslag werd samen met die van Linden, Lubbeek en Pellenberg uitgegeven in Lubbeekse Historische Tijdingen, nummer 10/2014. Voor Binkom staat daarin ook het voorafgaande verslag van pastoor De Bie van 12 maart 1915, met als titel ‘Oorlog van Duitsland tegen België (1914-1915)’.

Toen de Duitsers in augustus 1914 oprukten zagen de bewoners van Binkom eerst vluchtelingen voorbijtrekken, velen volgden hun voorbeeld. Nadien kwamen de Duitse soldaten. Het dorp bleef gelukkig gespaard van moordpartijen, wel werden twee huizen platgebrand. In september gebeurde dat ook met de hooggelegen windmolen van Alfons Lemmens (op de Molenberg); deze molen was het werkterrein geweest van mijn voorouders langs vaderskant: Hieronijmus (1740-1783) en Petrus (1772-1838) Geens.
Binkom droeg zoals andere dorpen de lasten van de aanslepende oorlog. Het zedelijke en godsdienstige leven leed evenwel niet onder de toestand, aldus het verslag.
In 1918 zagen de bewoners het Duitse leger op de terugtocht. Drie Binkomse soldaten waren ondertussen gesneuveld.

Omdat Van Nerum pas in januari 1916 pastoor in Binkom werd, verwees hij later het aartsbisdom, na een vraag om bijkomende info, naar Jan Ulens, ‘een betrouwbaren man – de hoofdonderwijzer van Binckom, die mijn verslag gedeeltelijk opmiek’.
Enkele dagen later, op 13 december 1922, schreef Ulens:
“Zeer Eerw. Heer,
Ik haast met U te antwoorden. De vernietiging van den windmolen had plaats op 21 September [1914] en niet op 11n September. Als bewijs hiervan geef ik aan, dat we te Binckom op 10n, 11n, en 12n September Belgische troepen hadden, die eenen uitval deden op de statie van Thienen en de spoorlijn Leuven-Thienen. Ik denk dat men op één van die datums de Duitsche statie-oversten van Cumptich, Roosbeek heeft gevangen genomen, en daar eene brug heeft doen springen. Ik heb die Duitsers te Binckom vóór
’t gemeentehuis gezien.
Gij moogt alzoo zeker de zaak bevestigen.
Aanvaard, Zeer Eerw. Heer Deken, de verzekering mijner ware hoogachting.
Uw gansch bereidwillige,
Jan Lud[ovicus] Ulens, onderw[ijzer]”

Familie Ulens en Wereldoorlog I (1)
Mijn grootvader Jan Ulens, die schoolhoofd was, hielp na de Eerste Wereldoorlog de toenmalige oude en nieuwe pastoor van Binkom bij het schrijven van het verslag over het wedervaren van de parochie tijdens de oorlog (gevraagd door kardinaal Mercier). Een tiental jaar geleden las ik dat verslag in het aartsbisschoppelijk archief in Mechelen, nadien werd het ook uitgegeven in Lubbeekse Historische Tijdingen.
Later vond ik ook nadere gegevens over de ramp die van mijn familie een direct slachtoffer van die Groote Oorlog maakte. De hoeve van mijn overgrootouders Ulens ging in de vlammen op.
Overgrootvader Augustinus Ulens en zijn vrouw woonden in Orsmaal langs de steenweg Tienen-Sint-Truiden; heel wat buren waren familieleden. August (de Witte), landbouwer en herbergier, was geboren in Orsmaal(-Gussenhoven) zelf op 21 juli 1844. Op 10 mei 1873 trouwde hij in Neerhespen met Elisabeth (Liske) Laudus, die in dat laatste dorp op 8 oktober 1840 was geboren. Zij kregen vier kinderen.
Na de Duitse inval in België op 4 augustus 1914 verliep de opmars voor de aanvallers moeilijker dan verwacht. Zo hoorde mijn generatie op school spreken over de Slag van de Zilveren Helmen: op 12 augustus hielden Belgische karabiniers-cyclisten een dag stand tegen een Duitse overmacht (met cavalerie), die uiteindelijk werd teruggeslagen. Twee dagen voordien had de slag van Orsmaal-Gussenhoven plaatsgehad, het dorp waar mijn overgrootouders woonden.
Op maandag 10 augustus vond daar in Orsmaal-Gussenhoven, gelegen op 8 km van Tienen op de steenweg naar Sint-Truiden met de brug over de Kleine Gete, een treffen plaats tussen de Duitsers en het Belgische leger (Derde Lansiersregiment bijgestaan door karabiniers en wielrijders, allen behorend tot de Eerste Legerdivisie). Het gevecht bracht geen echte winnaar voort maar betekende een oponthoud voor het Duitse leger.
De Duitsers meenden vrijschutters opgemerkt te hebben en namen weerwraak op de burgerbevolking. Ze vernielden vijftien huizen met aanpalende schuren en stallingen, die in brand werden gestoken met benzine-spuiten en kleine brandbommen. Vier inwoners lieten het leven.
Een van de platgebrande huizen was dat van overgrootvader August Ulens-Laudus (landbouwer, Steenweg nr. 5 – bron: bevolkingsregister 1901-1910). Andere vernielde huizen waren eigendom van familieleden: neef Lambert Ulens, 1842-1918 (kuiper, Steenweg nr. 2); neef Leander Ulens, 1841-1922 (beenhouwer, Steenweg nr. 3); neef Henricus Ulens 1849-1915 (rademaker, Steenweg nr. 4); schoonzuster Joanna Hayen 1857-1926, weduwe van Alfons Ulens 1840-1909 (Steenweg nr. 6); ook een Joseph Ulens zag zijn huis vernietigd.
Voor de familie Ulens begon de Grote Oorlog dus op een heel schokkende wijze.
Niet veel later ondergingen steden als Aarschot en Leuven eenzelfde lot, met veel dodelijke slachtoffers.
Overgrootvader August Ulens stierf twee jaar later, op 15 augustus 1916, in Gussenhoven.
Weduwe Elisabeth Ulens-Laudus, wonende in Orsmaal-Gussenhoven, en haar nog drie in leven zijnde kinderen, onder wie mijn Binkomse grootvader Jan, kregen in 1923 van de Belgische Staat een schadevergoeding voor “den brand van huis en hoeve gelegen te Orsmael-Gussenhoven tijdens de vijandelijke bezetting”. Zij ontvingen, ter wederbelegging, de som van 21.366, 89 frank, betaalbaar de 15 juli 1923. Dat lezen we in het eindvonnis nr. 37684 van de Rechtbank voor Oorlogsschade van het Arrondissement Leuven Derde Kamer, in openbare zitting te Aarschot op 15 mei 1923, die zich baseerde op de wet van 10 mei 1919 gewijzigd door die van 6 september 1921.
Ook andere Ulensen kregen een schadevergoeding. Zo ontving Alfons Ulens, zoon van Leander Ulens-Vandermeulen, 30.749,25 frank en Leopold Ulens, zoon van Alfons Ulens-Hayen, 39.988, 69 frank.
Overgrootmoeder Elisabeth overleed op 28 januari 1925, mogelijk in Melkwezer, waar ook een dochter van haar woonde.

————————————————————-
Bronnen:
Eduard Van Ermen, Lubbeekse parochieverslagen1914-1918, in: Lubbeekse Historische Tijdingen, nr. 10, 2014.
Jozef Vinckx, De Duitsch-Belgischen strijd. De slag bij Orsmaal-Gussenhoven 10 augustus 1914, Antwerpen, 1920.
Ruben Donvil, De Grote Oorlog op kleine schaal. De gevechten aan de Getelinie in Oost-Brabant (1914), Davidsfonds, 2012 (deel 1: Orsmaal-Gussenhoven: de Duitsers tastten af).
Sophie De Schaepdrijver, De Groote Oorlog. Het koninkrijk België tijdens de Eerste Wereldoorlog, Antwerpen-Amsterdam, 2013.
Peter Van Assche, archivaris van de gemeente Lubbeek, deed de laatste jaren heel wat onderzoek rond de Eerste Wereldoorlog. Hij bezorgde me kopies van de verslagen van de Rechtbank voor Oorlogsschade, waarvoor dank.
HERWERKING OUDERE BERICHTEN
Op basis van nieuw gevonden gegevens herwerkte ik enkele oudere berichten:
– 13-04-2013: Ook de oudste ons bekende Kemels waren molenaars
– 04-04-2007: De familie Fets buiten het Hof ten Male (toegevoegd 18-11-2013)
– 12-07-2006: Het Hof ten Male
– 31-03-2006: Woordenlijst
DE FAMILIE KEMELS EN DE GASTHUISMOLEN VAN PELLENBERG
Over drie eeuwen vinden we leden van de familie Kemels als molenaars terug in wind- en watermolens, die vandaag zijn verdwenen of nog bestaan, verspreid over dorpen in Antwerpen en Vlaams-Brabant: Schoten, Noorderwijk, Tielen, Pellenberg, Kortrijk-Dutsel, Lovenjoel, Kerkom, Vissenaken.
Joannes Baptista Kemels en zijn vrouw Maria Elisabeth De Kepper (mijn voorouders; zie bericht van 12-04-13) kochten in 1769 de Gasthuis- of Hospitaalmolen van Pellenberg (Lubbeek). Meer dan een eeuw waren Kemels de molenaars van dit Hagelandse dorp.
Voor de geschiedenis van deze molen doe ik vooral een beroep op het degelijke onderzoek van de heemkundige kring van Lubbeek: J. Halflants, J. Meulemans, K. Scheys en G. Vanzavelberg, Het Gasthuisdomein te Pellenberg: bos, boerderij en molen, Heemkring Libbeke, 2001, p. 71-90. Met bijzondere dank.

De oude Gasthuismolen met rechts het nieuwe gebouw dat rond 1900 werd opgetrokken.
Foto verzameling Kris Scheys (Heemkundige Kring Libbeke).
In Pellenberg bezat het Sint-Elisabethgasthuis (of Sint-Pietersgasthuis) van Leuven vanaf de twaalfde eeuw een groot domein. De oude Gasthuishoeve en de Gasthuisbossen zijn vandaag nog restanten van die eeuwenlange exploitatie. Ooit stond er op het domein, op enkele honderden meters van de Gasthuishoeve, ook een windmolen, vooral gebruikt om graan te malen.
In 1742 – stond er voordien ook al een molen? – werd op de vlakke heuvelrug van Pellenberg, 90 à 106 meter hoog, een molen opgericht met links ervan, gezien vanaf de Molenstraat, een woning zonder verdieping. Het ging om een houten achtkantige bovenkruier op een stenen onderbouw. Het gasthuis verhuurde de molen achtereenvolgens aan Hendrick Borremans samen met Joannes Baptista Van Camp, aan Cornelis Coenen en aan Martinus Wauters gehuwd met Josina Van Campen.
Eigenaardig genoeg, reeds op 16 juni 1769, na amper 27 jaar uitbating, verkochten de gasthuiszusters-augustinessen de molen met bijgebouwen, huis en erf (1,8 ha) aan Joannes Baptista Kemels en zijn vrouw Maria Elisabeth De Kepper: … den Grooten Siecken Gasthuijse vercregen tegens voor de somme van drij duysent vijff hondert guldens courant … De kopers gingen hiervoor een hypotheek aan. Daarmee werd het goed belast met een jaarlijkse en eeuwigdurende rente, die elk jaar op 10 juni aan het gasthuis werd betaald.
Verschillende zonen hielpen Jan Baptist bij zijn werk. De molen floreerde blijkbaar en de molenaar-eigenaar werd wellicht welgesteld en/of een persoon met aanzien. Op 24 september 1797, ten tijde van de Franse overheersing, wordt hij bijvoorbeeld in de registers van de burgerlijke stand vermeld als ‘agent municipal et officier public de l’état public’.* Drie jaar voordien diende hij een aanvraag in om in Westerlo een graanwindmolen te mogen bouwen (akte van 1-01-1794 te vinden in het Archief Provincie Antwerpen, L241A/8).
Jan Baptist Kemels overleed op 10 oktober 1814 op 70-jarige leeftijd. Al op 15 september van dat jaar ontving zoon Guilielmus Henricus Kemels, toen molenaar in Kortrijk-Dutsel** en gehuwd met Anna Maria Achten, de windmolen en aanhorigheden als zijn erfdeel. De hypotheek erfde hij mee. Rond 1850 bezat hij in Pellenberg bijna 5 ha grond, waarop de molen, het molenaarshuis en nog een tweede woning zich bevonden. ‘Guillaume’, die ook als landbouwer staat opgetekend, was eerste schepen van Pellenberg, alleszins van 1831 tot 1842. Ondertussen werd mijn voorouder Jan Baptist Kemels, zoon van een jongere broer van Guillaume, molenaar in Kerkom.
Guilielmus Kemels overleed op 78-jarige leeftijd op 22 september 1854. Als molenaar werd hij opgevolgd door zijn zoon Joannes Franciscus Kemels, gehuwd met Maria Theresia Boogaerts.*** Hij overleed al vijf jaar later, op 21 juni 1859. Weduwe Maria Theresia Boogaerts, moeder van tien kinderen van wie acht dochters, zette zijn taak verder. Zoon Guilielmus, mede-eigenaar en molenaar, overleed in 1868 op 32-jarige leeftijd. Op 20 juli 1877, dus na bijna honderd jaar Kemels-exploitatie, verkochten Maria Theresia en haar vier dochters de molen aan Joannes Remigius Vloeberghs, molenaar te Houtvenne. Vloeberghs verkocht in oktober 1892 op zijn beurt de molen aan Jozef Wierinckx.
In 1898 besloot Wierinckx een nieuw gebouw naast de windmolen te plaatsen om er moderne machines aangedreven door petroleum in onder te brengen. De windmolen zelf werd in 1915 definitief stilgelegd. De houten romp werd enkele jaren later afgebroken en de stenen onderbouw in 1997. In de gebouwen van de vroegere industriële maalderij, die in 1975 de activiteiten stopte, is nu een polyvalente horecazaak gevestigd. De oude molengebouwen en omgeving zijn beschermd.


Foto’s (verzameling Kris Scheys) van de twintigste-eeuwse ‘industriële’ molengebouwen. Op de foto links zie je nog de stenen onderbouw van de windmolen.
__________________________________________
* Op 31 mei is Kemels in deze functie al vervangen door Pierre Van Mellaert. Ook in andere gemeenten zien we dat burgers deze hun door het departementsbestuur opgelegde functie snel neerlegden.
** Molenaar Guilielmus Kemels vestigde zich na zijn huwelijk in Dutsel waar in november 1808 zijn eerste kind werd geboren. Ook in februari 1818 werd er nog een dochter geboren, maar in oktober 1820 werd zijn jongste kind in Pellenberg gedoopt.
Kortrijk-Dutsel heeft maar één molen gekend, de nu verdwenen windmolen die op 1 km ten zuidwesten van de kerk lag, op het Molenveld (kadastraal perceel B257). Deze korenmolen werd in 1657 of in 1672 gebouwd en geraakte na een blikseminslag in 1922 in onbruik, waarna hij in 1938 werd gesloopt. (Bron: www.molenechos.org)

Foto verzameling Ons Molenheem
uit http://www.molenechos.org.
*** Na zijn huwelijk vinden we Joannes Franciscus Kemels en zijn vrouw terug in Lovenjoel waar ze van juli 1836 tot april 1847 vele kinderen kregen. Uit de daaropvolgende geboorten kunnen we afleiden dat ze ten laatste in januari 1850 terug in Pellenberg woonden.
De genoemde watermolen van Lovenjoel (Bierbeek) betreft wellicht de Heystmolen. Deze korenmolen werd in 1749 gebouwd aan een aftakking van de Molenbeek en werd in 1896 buiten werking gesteld. Hij wordt nu gebruikt als woning (gelegen aan de Bijzondere Weg) en is samen met de omgeving beschermd. (Bron: www.molenechos.org)


Foto links Niels Wennekes, foto rechts verzameling Ons Molenheem uit http://www.molenechos.org.
DE BIJVOORDEMOLEN OP DE VELP IN KERKOM
Sinds de jaren 1970 wordt de graanmolen van Bijvoorde(n), destijds ook de Molen Kemels genoemd, niet meer uitgebaat. Het vrij grote bakstenen molenhuis met apparatuur staat er nog, daar aan de Kumtichsestraat.


Reeds in de veertiende eeuw werd de Bijvoordemolen vermeld in het cijnsboek van de hertogen van Brabant. Hij lag op de Velp(e) nabij twee ‘voorden’ of doorwaadbare plaatsen – vandaar de naam ‘Bijvoorden’ (zie P. Kempeneers). De Velp ontspringt in Opvelp en mondt in Zelk (Halen) in de Demer uit. Naast onze ‘Overste Molen’ (op perceel B 134) bestond er toen ook de ‘Nederste’ of ‘Onderste Molen’, een kleine kilometer verder stroomafwaarts op de Velp (vermoedelijk op perceel B 457). Deze laatste molen, ook banmolen genoemd, brandde in 1634 af en werd niet heropgebouwd.
Zoals grote boerderijen waren ook molens meestal in het bezit van vermogende mensen of instellingen, vaak van buiten het dorp. Ook voor de Bijvoordemolen was dat het geval, met een lange geschiedenis van elkaar opvolgende eigenaars. We vernoemen hier enkele van hen. In de veertiende eeuw waren er bijvoorbeeld Jan van Opheem, bezitter van een belangrijk domein in Anderlecht, en zijn broer Frans. In de eerste helft van de vijftiende eeuw* werd de Leuvenaar Jan des Witten of Switten (de Witte) eigenaar; hij kocht ook het Hof van Kerkom. Bij het begin van de zestiende eeuw kwam het goed in handen van het Tiense nonnenklooster van Kabbeek. Tijdens de godsdiensttroebelen in de tweede helft van die eeuw werd de molen in beslag genomen maar later teruggegeven aan de erfgenamen van Laureys van Aerlem of Arlem, die in Alken woonde. In de zeventiende eeuw zien we als eigenaars de broers jonkers Van Pulle van Leuven en de Vanden Berghes uit Tienen; beide families waren betrokken in het bestuur van hun stad. Blijkbaar waren sinds de eerste helft van de vijtiende eeuw de eigenaars van het Hof van Kerkom (later ook ‘Kasteel’ genoemd) ook (meestal) in het bezit van de Bijvoordemolen. Deze personen of families gebruikten het Hof als ‘landhuis’, zo schrijft de latere bewoner Edouard Martens in zijn geschiedenis van de parochie Kerkom.

Op de Ferrariskaart (1777) zie je de Velp in Bijvoorde van west naar oost stromen.
Links op de kaart de molen (‘moulin de Kerckhem’),
langs de huidige Bijvoordestraat de boerderijen van Jan Swinnen en Jacobus Vanwelden.
Niet de eigenaars maar vaklui waren inmiddels als molenaars actief: in 1680 Corneel Coenegras, in 1693 Nicolaas van Goethem, in 1707 Peter Brusselmans, in 1722 Guilliam Caes.
Rond 1731 verkocht de familie Landeloos**, verwant aan de Van den Berghes, de molen aan Cornelis Radoux. Hij was de eerste molenaar die het goed in eigendom verwierf. Corneel was schepen van Kerkom van 1747 tot 1769. In 1771 werd Lucas Geens, opgegroeid in Roosbeek en getrouwd met Corneels dochter Maria Helena, de nieuwe eigenaar-molenaar. Ook hij was schepen, vanaf 1794. Na zijn dood in 1808 kwam het goed in handen van zijn zoon Arnold Geens. Hij was molenaar in Neerlinter (in de wijk die in 1911 Drieslinter werd) en liet de Bijvoordemolen exploiteren door zijn broer Corneel en daarna door diens zoon Hendrik.
Na het vroegtijdige overlijden van deze laatste huwde zijn weduwe in 1833 Jan-Baptist Kemels, afkomstig van de Pellenbergse molenaarsfamilie (mijn betovergrootvader). De echtgenoten Kemels-Vanparys verwierven op 15 september 1857 de molen van erfgenamen van Arnold Geens. In 1891 schonk Kemels, wiens echtgenote overleden was, de molen en de bijhorende gronden, voor een totale oppervlakte van 1 ha 60 a 90 ca, aan zijn zoon molenaar Felix.
In 1910 verkocht deze Felix Kemels op zijn beurt de molen aan zijn schoonbroer Frans Vankelecom-Verbeylen. Frans verongelukte in de molen in oktober 1921 en in maart 1922 werd de molen verkocht aan Josephus Marcelinus Decupere (°Binkom 1890), die trouwde met Maria Alpfonsina Van Kelecom (°Glabbeek 1895). Hun dochter Maria Decupere (1926-1994) huwde met Engelbertus Mottie (1924-2000); zij waren de laatste molenaars aan de Velp.

De Bijvoordemolen op de Velp langs de ‘Grote Molenweg’
op de Poppkaart uit de jaren 1860 (naar het oosten georiënteerd)
——————————————————–
* In 1510 kreeg eigenaar Peeter vander Hoeven de toestemming om een ark of sluis aan te leggen om zijn vijvers met water te vullen. Ook mocht hij een brug over de Velp bouwen.
** Eén van de mede-eigenaars Landeloos was priester Jan-Frans Landeloos, geboren in 1665, deken van het kapittel van Tienen, die in 1705 directeur werd van het Van Dale-College te Leuven en er overleed op 6 juli 1742. Jeanne-Catherine Landeloos, dochter van Henri-Germain Landeloos, kreeg in 1773 het Hof van Kerkom volledig in handen.
Geraadpleegde werken
– E. Martens, ‘Monographie de la paroisse de Kerkom (Brabant), Deuxième partie. Histoire civile et sociale’, in: Hagelandse Gedenkschriften, 1913, jg. 7, p. 81-83. De onderstaande studies baseren zich voor de Bijvoordemolen tijdens het ancien régime grotendeels op het werk van Martens.
– V. Brams, ‘Geschiedenis van Boutersem. Kerkom’, in: Velpeleven, 1989, jg. 16, nr. 1, p. 17-18 en 1992, jg. 19, nr. 1, p. 16, 24 en 18.
– ‘De molens van Vlaams-Brabant’, in: Velpeleven, 2005, jg. 32, nr. 3, p. 51.
– V. Brams, ‘Burgerlijk beleid te Kerkom’, in Velpeleven, 2007, jg. 34, nr. 1, p. 28.
– R. Geysens, ‘Molens: water- en windmolens van Boutersem’, in: Velpeleven, 2011, jg.38, nr. 4, p. 147-149.
– J. Decupere (Heverlee), De molen aan de Velp, getypte tekst.
– P. Kempeneers, Kerkom. Plaatsnamen en hun geschiedenis, Tienen, 2012, p. 97-99.
– http://www.molenechos.org/molen.php?AdvSearch=979.
– http://cortbeke.skynetblogs.be, berichten van 03-01-2007, 31-01-2007 en 03-08-2007, nu te vinden op https://cortbeke.blog.