Huwelijk en gezin in de Nieuwe Tijd
Nu we met de Fets-voorouders ergens rond 1700 zijn aangekomen, wil ik graag even stilstaan bij het thema ‘huwelijk en gezin in de Nieuwe Tijd’. Het betreft de periode van ca. 1500 tot ca. 1800, een tijdvak dat in academische kringen ook de Vroegmoderne Tijd wordt genoemd.
In de Nieuwe Tijd zochten mensen een huwelijkspartner in hetzelfde milieu en liefst in de eigen parochie. Meestal koos men voor iemand van dezelfde leeftijd. Trouwlustigen hadden in die keuze een tamelijk grote vrijheid. Die werd wel kleiner naarmate je tot een hogere sociale klasse behoorde, stand en vermogen speelden daar immers een grote rol.
Een jonge man trouwde pas als hij voldoende middelen had om een eigen huishouden op te zetten; dat kon een woonst met landbouwgrond zijn. Het gevolg was dat het eerste huwelijk op relatief hoge leeftijd werd gesloten: vrouwen waren gemiddeld 26 à 27 jaar, mannen 27 à 29. In de tweede helft van de 18de eeuw werd die leeftijd zelfs nog met een paar jaar opgetrokken. Tussen 10 en 20 procent van de volwassenen trouwden nooit.
Het huwelijk was een exclusief kerkelijke aangelegenheid en een onaantastbaar sacrament. De parochiepriesters hielden nauw toezicht op de heersende seksuele moraal binnen de dorpsgemeenschap. Het aandeel van de onwettige kinderen bedroeg in de Nieuwe Tijd maar een paar procent van alle geboorten. Waren sinds de contrareformatie hoge morele normen gemeengoed geworden of traden er veranderingen op in het seksuele gedrag, met het oog op het vermijden van zwangerschappen? Het aantal prenuptialen lag wel hoger. Dat zijn kinderen die voor de trouwdag werden verwekt, maar binnen het huwelijk werden geboren. Uit de parochieregisters blijkt dat een vijfde van alle eerstgeboren kinderen binnen de acht maanden na de huwelijksdatum op de wereld werd gezet.
Het huwelijk zelf was het belangrijkste instrument om het kindertal te beperken. De late huwelijksleeftijd beperkte de optimale vruchtbaarheidsperiode van de vrouw tot maximaal twintig jaar. Bovendien duurden de helft van de huwelijken minder dan vijftien jaar, een derde zelfs minder dan tien jaar. Dat was niet te wijten aan echtscheiding, maar aan het vroegtijdige overlijden van een van de partners.
Eenmaal het huwelijk gesloten, volgden de zwangerschappen elkaar volgens een natuurlijk ritme op. Enkel de borstvoeding zorgde voor een pauze van twee tot drie jaar tussen de opeenvolgende geboorten. Het geboortecijfer lag dus hoog – per huwelijk werden 4 tot 6 kinderen geboren – maar de kindersterfte was ook groot. Een kwart van de zuigelingen overleed voor de eerste verjaardag, de helft van de kinderen bereikte de volwassen leeftijd niet. Een gezin bestond gemiddeld uit iets minder dan vijf personen, met dus twee tot drie kinderen. De grote kinderrijkdom in West-Europa zou zich pas rond 1900 voordoen.
Het blijvend hoge sterftecijfer maakte dat ook na de Middeleeuwen de gemiddelde levensverwachting bij geboorte laag bleef: in de 17de eeuw bedroeg ze 25 tot 30 jaar. De bevolking groeide dan ook maar heel traag. De landbouw kon een snelle groei niet aan. Vanaf het midden van de 18de eeuw kwam daar verandering in. Terwijl het geboortecijfer nog een hele tijd hoog bleef, daalde het sterftecijfer toen snel.
In de Nieuwe Tijd woonde het getrouwde koppel meestal apart. Het zogenaamde kerngezin (vader, moeder en kinderen) was dus toen al meer aanwezig dan uitgebreidere huishoudens. Wel bestonden er in die tijd nog sterke solidariteitsbanden binnen de familie.
Op het Vlaamse en Brabants platteland hadden tien tot twintig procent van de huishoudens inwonend personeel. Het aantal inwonende personeelsleden was doorgaans beperkt tot een of twee personen. Het waren vooral knechten die op een landbouwbedrijf werkten, meestal jonge mensen. In stedelijke centra was er dan weer een overwicht aan vrouwelijk dienstpersoneel.
Links: Kraamvrouw op baarstoel, afbeelding uit het allereerste boek over verloskunde, 1513
Rechts: Georges de la Tour (ca. 1593 – 1652), De boreling (detail)
_______________________________
Wie snel over de Nieuwe Tijd wat meer wil te weten komen, kan bijvoorbeeld een van de volgende leerboeken voor studenten van het hoger onderwijs raadplegen, die in de boekhandel te koop zijn. Ook ik ontleende er verschillende gegevens aan.
– R. Vermeir (red.), Een inleiding tot de geschiedenis van de Vroegmoderne Tijd, Wommelgem, Van In, 2008.
– M. Van Os en M. Potjer, Een kennismaking met de geschiedenis van de Nieuwe Tijd, Bussum, Coutinho, derde herziene druk, 2003.
Ook een leerboek voor het vierde jaar secundair onderwijs kan bruikbaar zijn. Zo verschijnen over de Nieuwe Tijd de volgende maanden bij Plantyn Spiegelbeelden 4 (tso) en Weerspiegelingen 4 (aso).