Mijn kinderjaren in Kerkom (1)

In 2018 publiceerde ik een boekje over mijn kinderjaren: Mijn kinderjaren in Kerkom en hun Tiense natijd. In dit en volgende berichten volgen enkele uittreksels uit dit werkje, dat oorspronkelijk vooral voor familie werd geschreven. Het brengt ons terug naar de jaren tussen 1944 en 1962.
Aanvullingen of kanttekeningen bij de herinneringen aan mijn kinderjaren zijn cursief gezet.

 

Kleuterschool

Ik sta huilend achter een deur – mijn vroegste herinnering – met hoog boven mij uit torenend een grote, zwarte vrouw, met een witte doek rond haar gezicht. Het is woensdag 1 september 1948 en de locatie is de kleuterklas van de Kerkomse vrije meisjesschool in de Kerkstraat. Met een jaar uitstel, om het avontuur samen met broer Albert (‘Bert’ in zijn volwassen leven) aan te gaan, begin ik die dag als vierjarige aan mijn kleuterschool. Zuster ‘Floreberta’ is de dienstdoende leidster van de ‘bewaarklas’. Ze blijkt een lief, ingoed mens te zijn. Toch valt de overgang van vier jaar moederlijke cocon naar de buitenwereld me zwaar.
Van geboorte is zuster Flore Huberta een Limburgse en als lid van de congregatie van de zusters van de H. Vincentius à Paulo werd ze door haar moederklooster in het verre Deinze aan het Brabantse Kerkom afgestaan voor de periode 1930-1960 – zo kom ik later te weten.

Kalmte en regelmaat moeten het samenleven in de klas doenbaar maken. In het midden van het lokaal staat een grote zandbak met allerlei figuurtjes, die blijkbaar alleen door de zuster of op haar vraag verplaatst mogen worden. Voor de schoolfotograaf vormt hij het gepaste decorum om de kleuters in beeld te brengen.
Slaaples helpt de middagmoeheid overwinnen.
Met de fiets worden we naar school en terug naar huis gebracht, een kilometer ver. We wonen naar het uiteinde van Malendries toe, dicht bij de grens met Lubbeek.

Mijn herinneringen aan mijn prille kindertijd zijn schaars en vaag. Ik was misschien een kind dat zich maar traag ontplooide. Onlangs las ik dat kleuters beter onthouden als ze geleerd worden te praten over wat ze meemaakten en aan de feiten worden herinnerd. In mijn jonge tijd, zo neem ik aan, werd er tegen kinderen gesproken, werden hun richtlijnen gegeven of verhalen verteld, maar voerden volwassenen geen echt gesprek met hen, laat staan dat om hun mening werd gevraagd.

De Kerkomse meisjesschool sloot rond 1975 haar deuren. Het gebouw staat er nog en is in gebruik door de parochie. Van een foto weet ik dat mijn jongere broer Wim daar op de speelplaats ooit een kameel beklom, in functie van de schoolfoto – dierenleed was toen nog een onbekend fenomeen.


Eerste leerjaar

In de klas heerst rust en stilte. Vooraan zit meester Herroelen (Louis, onderwijzer van 1928 tot 1960). Tegenover zijn lessenaar staan twee of drie rijen banken met de leerlingen van het eerste en tweede leerjaar. Of liet een foto dit beeld in mijn hoofd achter?
Leren lezen, schrijven en rekenen valt mee; de meester kent zijn vak en doet niets overhaast. Bovendien zijn griffel en lei verduldig.
De gemeentelijke jongensschool – zo leer ik er de eerste dagen van september 1950 – is gebouwd rondom een grote, geplaveide speelplaats met aan de ene kant twee graadklaslokalen en ertegenover het derde lokaal met de hoogste leerjaren. Naast deze laatste klas ligt de feestzaal. Rechts van de school bevindt zich het gemeentehuis met woning voor het schoolhoofd.
De fusiegemeente Boutersem sloot de school in 1971 en liet later, in 1986, de klaslokalen afbreken. Het gemeentehuis, vele jaren het bureau van gemeentesecretaris en grootvader Arthur Wera, werd aan particulieren verkocht.

Niet lang na de start van mijn eerste leerjaar, in de herfst van 1950, zit ik met mazelen thuis. Mijn drie broers delen letterlijk, fysiek mijn ziekte. Ik moet eerlijk toegeven dat ik er geen herinnering aan heb, maar weet dat mama na ons herstel van haar vier kinderen, in wintermantels gestoken, een foto nam. En dan slaat hier de twijfel toe: dateert die mooie foto uit 1950 – de datum staat op de ommekant – soms van na de verwijdering van de amandelen bij ons alle vier? Wat er ook van zij, mazelen heb ik alleszins gehad, zo lees ik in mijn ‘Gezondheidsboekje’, dat de datum ervan evenwel niet vermeldt.


Gebroken arm

Februari 1951. Ik zit op een stoel langs de wand van de woonkamer. Nee, ik sta er niet met mijn voeten op; als oudste moet ik aan mijn broers immers altijd het goede voorbeeld geven. Toch val ik naar links en mijn arm is gebroken. Pijn voel ik niet onmiddellijk, maar tot mijn verbazing maakt mijn linkeronderarm een hoek en hangt een deel ervan naar beneden.
De dorpstaxi komt mij en mama ophalen en brengt ons naar het ziekenhuis van Lubbeek. Werd hij telefonisch vanuit het buurtcafé opgeroepen of ging tante Paula, die bij ons woonde, per fiets zijn hulp in het dorpscentrum inroepen? De taxichauffeur is niemand minder dan Georges Claes, de wielrenner die een paar jaar voordien (in 1946 en 1947) tweemaal de kasseiklassieker Parijs-Roubaix won – respect. Onderweg passeren we een andere auto, het moet maar lukken. Claes stopt en maakt een langdurig praatje; de gegoeden, in het bezit van de nog schaarse auto’s, kennen elkaar. Wij wachten geduldig af, gebroken arm of niet. Het is een beeld dat nog scherp in mijn geheugen zit.

Tijdens de praktische oefeningen ter voorbereiding van mijn eerste communie zit ik met een probleem. Hoe geraak ik met mijn arm in het gips onder het witte kleed van de communiebank? De assisterende zuster is echter begripvol en helpt me.
Gelukkig kan ik wat later mijn communie doen met een bevrijde linkerarm. Hij liet het tot vandaag niet meer afweten.


Eerste communie

De lente van 1951 brengt – ik maakte er hierboven al gewag van – een kleine hoogdag: ik doe op Witte Donderdag mijn eerste communie.
‘Jan Ulens ontving voor d’eerste keer Jezus in zijn hartje op donderdag 22 maart 1951 in de kerk van de H. Martinus te Kerkom’, zo luidt de tekst van mijn communieprentje.

Voortaan zit ik op zondag tijdens de hoogmis of het lof vooraan in de kerk, op de familiestoel die op de eerste rij aan de rechterkant staat. Gebed, zang en devotie maken van mij een waar voorbeeld. De drie zusters, met hun vaste plaatsen achter mij, bejubelen me na de viering bij mama en papa. Ik ben trots, ik deed mijn plicht.

Geloof en kerk spelen een grote rol in de Kerkomse jaren vijftig van de voorbije eeuw: mijnheer pastoor (Jozef Prims, aan het hoofd van parochie van 1940 tot 1962), zon- en feestdagen, mis en lof, biecht en communie, processie, kerkhofbezoek, catechismusles, rozenhoedje, preken van paters tijdens missiedagen …
Het priesterschap lijkt voor me weggelegd. Bij onze bezoeken in Heverlee aan tante nonneke, zuster Beatrijs Ulens, vormen annuntiaten rond mij een kringetje en vragen wat ik later wil worden. ‘Pastoor’, of beter ‘priester’, is het door hen verwachte antwoord. Als dat er dan komt, gemeend of obligaat, gaan witte handen vanuit brede zwarte mouwen, vergezeld van juichkreetjes, de lucht in. Mijn vrouw Danielle merkt later op dat ik, met Maria als moeder en Jozef als vader, beter de naam ‘Jezus’ had gekregen. Met zo’n ironie (‘santo subito’…) heb ik het uiteraard moeilijk – ik was trouwens voorbestemd als Sint-Janneke.


Sint-Janneke in de processie

Was het bij het begin van mijn eerste of tweede leerjaar? Als klein ventje sta ik in de meisjesschool op een tafel terwijl mama en een zuster me ‘verkleden’. Een schapenvacht moet ik aantrekken. Ik, Jantje, ben immers uitverkozen om als Sint-Janneke de jaarlijkse septemberprocessie te openen. Een klasgenootje zal schuin achter mij schrijden als het kindje Jezus.
In het anders zo stille dorp is het die dag een hele drukte: bewegende heiligenbeelden uit de Sint-Martinuskerk, sterke boerenpaarden, versierde huisgevels met beelden en kaarsen, bloemblaadjes op straat, kijkend-biddende mensen … en ik in die plechtige omgang moedig, vereerd voorop – een ware troonopvolger van de pachter-burgemeesters Wera en Fets?

Enkele jaren geleden zocht ik tijdens de vierde zondag van september Kerkom nog eens op. De sacramentsprocessie gaat op die dag nog altijd uit. Er werd me gevraagd om een lantaarn te dragen bij het Heilig Sacrament. Ik durfde er niet op in te gaan, waar ik achteraf spijt van had.

 

St.-Martinuskerk Kerkom
Sint-Martinuskerk Kerkom